Traducciones de „tann“ en el diccionario alemán » neerlandés

Bann <Bann(e)s> [ban] SUST. m kein pl.

1. Bann a. fig. a. HIST. (Sanktion):

Bann

ban

jdn in Acht und Bann tun

iem in de acht [o. doen]

jdn in Acht und Bann tun

iem vogelvrij verklaren

jdn in Acht und Bann tun

iem uitstoten

jdn mit dem Bann belegen

iem in de ban doen

den Bann des Schweigens brechen

het stilzwijgen [o. de stilte] verbreken

2. Bann (Faszination):

Bann

ban

jdn in Bann halten fig.

iem in zijn ban houden

jdn in Bann halten fig.

iem fascineren

jdn in seinen Bann ziehen/zwingen fig.

iem weten te fascineren/biologeren

Mann¹ <Mann(e)s, Männer[o. Mann] > [man, ˈmɛnɐ] SUST. m

1. Mann (männlicher Mensch):

Mann

mannelijk persoon

Mann

man

wir fahren alle Mann nach Italien coloq.

wij reizen allemaal samen naar Italië

am Mann bleiben coloq.

iem warm houden

alle Mann an Deck! NÁUT.

alle hens aan dek!

sie kamen drei Mann hoch coloq.

zij kwamen met zijn drieën

wie ein Mann

als één man

das (er)nährt seinen Mann

daar kun je van rondkomen

der erste Mann an der Spritze sein coloq.

het voor het zeggen hebben

der freie Mann DEP.

de vrije man

der freie Mann DEP.

de libero

den lieben Gott einen frommen [o. guten ] Mann sein lassen coloq.

Gods water over Gods akker laten lopen

ein ganzer Mann coloq.

een flinke vent [o. man uit één stuk]

er hat seinen Mann gefunden coloq.

hij heeft zijn evenknie gevonden

Mann Gottes! coloq.

god nog an toe!

der Mann im Mond

het mannetje van de maan

der kleine Mann coloq.

de kleine man

der kleine Mann coloq.

de jongeheer [o. penis]

du hast (wohl) einen kleinen Mann im Ohr! coloq.

je bent niet goed snik!

du hast (wohl) einen kleinen Mann im Ohr! coloq.

je hebt een gaatje in je hoofd!

mein lieber Mann! coloq. (herrje!)

mijn beste man [o. beste kerel] !

mein lieber Mann! coloq. (herrje!)

(t)jonge, (t)jonge!

mein lieber Mann! coloq. (herrje!)

stel je voor!

mit Mann und Maus untergehen [o. versinken] coloq.

met man en muis vergaan

der richtige Mann am richtigen Platz coloq.

de juiste man op de juiste plaats

der schwarze Mann

de boeman

selbst ist der Mann!

zelf gedaan!

selbst ist der Mann!

je bent zelf mans genoeg!

den starken Mann markieren [o. mimen] coloq.

de branie [o. durfal] uithangen

seinen Mann stehen [o. stellen ]

zijn mannetje staan

ein Mann der Tat

een man van de daad

den toten Mann machen coloq. hum.

voor dood spelen

ein toter Mann sein coloq.

afgedaan hebben

ein Mann von Wort elev.

een man van zijn woord

den wilden Mann machen [o. spielen] coloq.

als een wildeman tekeergaan

2. Mann:

Mann (Person)

man

Mann (Ehemann)

echtgenoot

der kluge Mann baut vor provb.

voorkomen is beter dan genezen

ein Mann, ein Wort provb.

een man een man, een woord een woord

rann [ran] V.

rann 3. pers sing. imperf. von rinnen

Véase también: rinnen

ˈrin·nen [ˈrɪnən] V. intr. irreg.

1. rinnen (fließen):

rinnen

(langzaam) vloeien [o. stromen]

rinnen

lopen

rinnen

druipen

das Geld rinnt ihm durch die Finger fig.

het geld glipt hem tussen de vingers door

die Jahre rinnen elev. fig.

de jaren glijden voorbij

der Schweiß rann ihm von der Stirn

het zweet droop van zijn voorhoofd

2. rinnen regio. (leck sein):

rinnen

lekken

rinnen

lek zijn

wann [van] ADV.

wann

wanneer

wann (auch) immer

wanneer (ook) maar

dann und wann

zo nu en dan

dann und wann

af en toe

dann [dan] ADV.

1. dann:

dann

dan

dann

daarna

dann

vervolgens

erst so, dann so coloq.

eerst zus, dan weer zo

2. dann (danach):

dann

dan

dann

daarachter

dann

daaropvolgend

3. dann (unter diesen Umständen):

dann

dan

dann

in dat geval

4. dann (außerdem):

dann

dan

dann

bovendien

dann

verder

zuletzt fiel dann noch der Strom aus

ten slotte viel ook nog de stroom uit

hinzu kommt dann noch

daar komt verder nog bij

5. dann (zu dem Zeitpunkt):

dann

dan

dann

op dat ogenblik

dann und wann

zo nu en dan

dann und wann

af en toe

kann [kan] V.

kann 3. sing. präs von können¹, können², können³

Véase también: können , können , können

ˈkön·nen³ <kann, konnte, gekonnt> [ˈkœnən] V. vb modal

1. können (fähig sein):

können

kunnen

können

in staat zijn

können

bij machte zijn

können

willen

da kann man nichts machen coloq.

daar kun je niets aan doen

2. können (dürfen):

können

kunnen

können

mogen

meinetwegen kann er hier bleiben

voor mijn part kan [o. mag] hij hier blijven

du kannst mich gern haben! coloq.

je kunt naar de maan lopen!

du kannst mich mal! coloq.

je kunt me wat!

3. können (möglicherweise sein):

können

kunnen

können

mogelijk zijn

kann sein! coloq.

't is mogelijk!

er kann einem leidtun

je zou medelijden met hem krijgen

wo kann man hier mal (austreten)? coloq.

waar is het toilet?

4. können:

können (müssen)

kunnen

können (müssen)

moeten

können (brauchen)

hoeven

5. können (mögen, dürfen):

können

kunnen

können

mogen

können

reden hebben om

das kannst du mir glauben!

geloof me maar!

das war ein Tag, ich kann dir sagen! coloq.

nou, was me dat een dag!

ˈkön·nen² <kann, konnte, gekonnt> [ˈkœnən] V. trans.

1. können (beherrschen):

können

kennen

können

beheersen

einen Text auswendig können

een tekst van buiten kennen

er kann Russisch

hij kent Russisch

2. können:

können (fähig sein)

kunnen

können (fähig sein)

bij machte zijn

können (im Stande sein)

in staat zijn

ˈkön·nen¹ <kann, konnte, gekonnt> [ˈkœnən] V. intr. (vermögen)

können

kunnen

können

bij machte zijn

können

in staat zijn

für diesen Unfall kann er nichts

aan dit ongeval heeft hij geen schuld

mir kann keiner! coloq.

ik ben voor niemand bang!

(es) mit jdm (gut) können

met iem (goed) kunnen opschieten

ich kann nicht umhin

ik kan er niet omheen [o. onderuit]

ich kann nicht umhin

ik kan het niet nalaten

sann [zan] V.

sann 3. pers sing. imperf. von sinnen

Véase también: sinnen

ˈsin·nen <sann, gesonnen> [ˈzɪnən] V. intr.

sinnen

peinzen

sinnen

(na)denken

sinnen

zinnen

auf Rache sinnen

op wraak zinnen

auf Mittel sinnen

naar middelen zoeken

hin und her sinnen

wikken en wegen

all mein Sinnen und Trachten ist auf das Theater gerichtet

heel mijn denken en streven is op het theater gericht

Tang <Tang(e)s, Tange> [taŋ] SUST. m

Tang

(zee)wier

Tank <Tanks, Tanks> [taŋk] SUST. m a. MILIT.

Tank

tank

Tanz <Tanzes, Tänze> [ˈtan͜ts, ˈtɛn͜tsə] SUST. m

1. Tanz:

Tanz

dans

ein Tanz auf dem Vulkan fig.

een dans op de vulkaan

zum Tanz aufspielen

voor de dans inzetten

zum Tanz aufspielen

dansmuziek spelen

zum Tanz aufspielen

de dans begeleiden

jdn zum Tanz auffordern [o. bitten]

iem ten dans vragen [o. nodigen]

2. Tanz kein pl.:

Tanz

het dansen

Tanz

dansavond

Tanz

bal nt

zum Tanz gehen

gaan dansen

3. Tanz coloq.:

Tanz

gedonder nt

Tanz

herrie

Tanz

kabaal nt

einen Tanz aufführen

(zitten) donderjagen

tat [taːt] V.

tat 3. pers sing. imperf. von tun¹, tun², tun³, tun⁴

Véase también: tun , tun , tun , tun

tun⁴ <tat, getan> [tuːn] V. vb aux.

1. tun regio.:

tun

aan 't … zijn

die Mutter tut kochen coloq.

de moeder is aan 't koken

2. tun regio. als Hilfsverb zur Umschreibung des Konjunktiv:

wenn er das wissen tät(e)

als hij dat zou weten

tun³ <tat, getan> [tuːn] V. v. refl.

1. tun (passieren):

tun

gebeuren

tun

aan de hand [o. gang] zijn

es tut sich einiges im Lande

er is een en ander losgekomen [o. in beweging gekomen] in het land

2. tun (sich benehmen):

tun

doen

sich wichtig tun

gewichtig doen

tun² <tat, getan> [tuːn] V. intr. (antun, unternehmen)

tun

doen

gesagt, getan

zo gezegd, zo gedaan

ich habe zu tun (Dinge erledigen)

ik heb het druk

immer zu tun haben

steeds bezig [o. in de weer] (moeten) zijn

sie hat noch in der Küche zu tun

ze moet nog wat doen in de keuken

er hatte dort geschäftlich zu tun

hij was daar voor zaken

tu doch nicht so!

stel je niet zo aan!

sie tut nur so

zij doet maar alsof

tun¹ <tat, getan> [tuːn] V. trans. (machen)

tun

doen

viel an jdm tun coloq.

veel voor iem doen

was tut das schon? coloq.

wat geeft dat nou?

tu(')s doch!

doe het dan!

es tun eufem. coloq. (ook coïteren)

het doen

es tun eufem. coloq. (ook coïteren)

genoeg zijn

es tun eufem. coloq. (ook coïteren)

(ook al) goed zijn

es tun eufem. coloq. (ook coïteren)

het (uit)houden [o. meegaan]

jdm Gutes tun

goed doen voor iem

keinen Handschlag tun

geen klap [o. snars] uitvoeren

es tat einen furchtbaren Knall

er viel [o. kwam] een ontzettend harde knal [o. klap]

sonst kriegst du es mit mir zu tun! coloq.

anders krijg je met mij te maken!

er will sehen, was sich tun lässt

hij zal [o. wil] weleens kijken wat er aan te doen is

damit ist es nicht getan

daarmee is de zaak nog niet rond [o. afgewerkt]

es mit dem Herzen zu tun haben coloq.

het aan het hart hebben

es mit der Angst zu tun kriegen coloq.

(plots) bang worden

es mit der Angst zu tun kriegen coloq.

(plots) in paniek geraken

nichts mit etw/jdm zu tun haben wollen

niets met iets/iem te maken willen hebben

das tut nichts

dat doet er niet toe

einen Schrei/Seufzer tun

een kreet/zucht slaken

ich werde den Teufel tun!

dat doe ik om de dooie dood niet!

ich werde den Teufel tun!

ik peins er niet over!

ein Übriges tun

meer dan het nodige doen

ein Übriges tun

iets extra's doen

es ist um ihn getan elev.

het is met hem afgelopen [o. gedaan]

es ist um ihn getan elev.

het is met hem gebeurd

so, das wäre getan!

zo, dat was dat!

so, das wäre getan!

zo, dat is gebeurd!

was tun?

wat te doen?

was tut(')s? coloq.

wat zou het?

ohne dass ich etw dazu getan hätte

zonder dat ik er iets voor [o. aan] gedaan had

die Kinder zur Oma tun coloq.

de kinderen naar oma brengen

ta·ˈbu [taˈbuː] ADJ.

tabu

taboe

tabu

verboden

tags [taːks] ADV.

tags

overdag

tags darauf

daags daarna

tags davor [o. zuvor ]

daags tevoren

taub [ˈt͜aup] ADJ.

1. taub (gehörlos):

taub

doof ook fig.

sich taub stellen fig.

Oost-Indisch doof zijn

2. taub (leer):

taub

leeg

taube Ähren

loze [o. lege] aren

taubes Gestein MIN.

gesteente zonder erts

3. taub (gefühllos):

taub

gevoelloos

taub

verdoofd

taub

dood

die Füße wurden taub

mijn voeten werden gevoelloos

Ejemplos monolingües (no verificados por la redacción de PONS)

alemán

Eine Untersuchung der Anwaltskanzlei Rajah & Tann aus Singapur ergab Unregelmäßigkeiten, die aber keinen wesentlichen Einfluss auf die Bilanz gehabt hätten.

de.wikipedia.org

Das Kieler Unternehmen Howaldt&Schweffel betrat bei den anspruchsvollen Neubauten des Schraubenkanonenboots Von der Tann und des U-Boots Brandtaucher technisches Neuland.

de.wikipedia.org