neerlandés » alemán
Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: geschuffeld , gesteld , bezield , bekneld , wereld , hield , geweld , beeld , slechthorend , plechtigheid , vlechtwerk , vlechten , slechten y/e belatafeld

ge·schuf·feld ADJ.

geschuffeld → geschift

Véase también: geschift

ge·schift <geschifte, geschifter, geschiftst> [ɣəsxɪft] ADJ.

1. geschift (getikt):

geschift
verrückt

2. geschift (uiteengevallen):

geschift
geronnen
geschifte melk
geronnene Milch f

be·la·ta·feld [bəlatafəlt] ADJ. pred.

slech·ten <slechtte, h. geslecht> [slɛxtə(n)] V. trans.

1. slechten (vlak maken):

slechten
planieren
slechten
ebnen
wegen slechten
Wege ebnen [o. planieren]

vlech·ten <vlocht, h. gevlochten> [vlɛxtə(n)] V. trans.

vlecht·werk [vlɛxtwɛrk] SUST. nt geen pl.

plech·tig·heid <plechtig|heden> [plɛxtəxhɛit] SUST. f

slecht·ho·rend [slɛxthorənt] ADJ.

beeld <beeld|en> [belt] SUST. nt

2. beeld (tweedimensionaal):

beeld
Bild nt
in beeld en geschrift
in [o. durch] Bild und Text
iets in beeld brengen
etw bildlich darstellen

4. beeld (afschijnsel):

beeld
Bild nt
beeld
Abbildung f

6. beeld (voorstelling in de geest):

beeld
Bild nt
beeld
Vorstellung f
beeld
Eindruck f
zich een beeld van iets vormen
sich dat. ein Bild von etw machen

7. beeld (evenbeeld):

beeld
Bild nt
beeld
Ebenbild nt

ge·weld [ɣəwɛlt] SUST. nt geen pl.

hield V.

hield 3. pers. sing. imperf. van houden¹, houden², houden³

Véase también: houden , houden , houden

hou·den3 <hield, h. gehouden> [hɑudə(n)] V. trans.

hou·den2 <hield zich, h. zich gehouden> [hɑudə(n)] V. wk ww zich houden

1. houden (niet afwijken van) + aan:

houden
sich halten an +acus.
zich aan zijn woord houden
sich an sein Wort halten

2. houden (blijven):

houden
halten
zich goed houden
sich gut halten
houd je taai!
halt die Ohren steif! coloq.

3. houden (schijn aannemen):

houden
stellen
zich doof/ziek houden
sich taub/krank stellen

hou·den1 <hield, h. gehouden> [hɑudə(n)] V. intr.

2. houden (niet loslaten; het niet begeven):

houden
halten
het ijs houdt nog niet
das Eis hält noch nicht
deze knoop houdt niet
dieser Knopf hält nicht

we·reld <wereld|en> [werəlt] SUST. f

wereld
Welt f
een wereld aan mogelijkheden
eine Welt von Möglichkeiten
de andere wereld fig.
das Jenseits
dat is een wereld apart fig.
das ist eine Welt für sich
de derde wereld
die Dritte Welt
de wereld van de drugshandel
die Drogenszene
aan het eind van de wereld liggen
am Ende der Welt liegen
atlas van de gehele wereld
Weltatlas m
er ging een wereld voor hem open
eine Welt tat sich ihm auf
de hele wereld weet het
alle Welt weiß es
mensen vanuit de hele wereld
Menschen aus aller Welt
zo gaat dat in de wereld
das ist der Lauf der Welt
midden in de wereld staan
mitten im Leben stehen
de (wijde) wereld intrekken
in die (weite) Welt hinausziehen
wat is de wereld toch klein!
die Welt ist doch ein Dorf!
hier is de wereld met krantenpapier dichtgeplakt
hier ist die Welt mit Brettern vernagelt
iem naar de andere wereld helpen fig.
jdn ins Jenseits befördern argot
de omgekeerde wereld
die verkehrte Welt
alleen op de wereld staan
allein auf der Welt sein
kinderen op de wereld zetten
Kinder in die Welt setzen coloq.
de oude wereld
das Altertum
de oude wereld
die Antike
een kind ter wereld brengen
ein Kind zur Welt bringen
er ligt een wereld tussen ons
uns trennen Welten fig.
een misverstand uit de wereld helpen
ein Missverständnis aus der Welt schaffen
een man van de wereld
ein Mann von Welt
dat is niet van deze wereld
das ist himmlisch
hij heeft heel wat van de wereld gezien
er ist viel in der Welt herumgekommen
hij heeft heel wat van de wereld gezien fig.
er hat eine große Lebenserfahrung
daar ligt een wereld van verschil tussen
dazwischen liegen Welten fig.
voor geen geld ter wereld
nicht für Geld und gute Worte coloq.
de wetenschappelijke wereld
die Welt der Wissenschaft
de wereld vaarwel zeggen
der Welt entsagen form.

be·kneld [bəknɛlt] ADJ.

be·zield <bezielde, bezielder, bezieldst> [bəzilt] ADJ.

1. bezield (geestdriftig):

bezield
begeistert
bezield
beschwingt

2. bezield (met een ziel):

bezield
beseelt
bezield
seelenvoll form.

ge·steld1 [ɣəstɛlt] ADJ.

1. gesteld (in een bepaalde gesteldheid):

gesteld
bestellt
het is slecht met hem gesteld
um ihm ist es schlecht bestellt

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Consultar los diccionarios
Los más populares