neerlandés » alemán

Traducciones de „toch“ en el diccionario neerlandés » alemán (Ir a alemán » neerlandés)

toch [tɔx] ADV.

1. toch (desondanks):

toch
toch
toch
ik doe het (lekker) toch (na een verbod)

2. toch (eigenlijk):

toch

3. toch (inderdaad):

toch

4. toch (ter versterking van een uitspraak):

toch
blijf toch bij me

5. toch (uitdrukking van schrik, verbazing, ongeduld):

toch
toch
nee toch!
waar was je toch?
zij had me toch een wagen!
hatte die einen Wagen! coloq.

6. toch (nu eenmaal):

toch
toch
het wordt toch niks

7. toch (om aan te geven dat men bevestiging verwacht):

toch
toch
ja
je gaat toch mee, ja toch?

8. toch (immers):

toch
toch
ja
je kent hem toch

9. toch (per slot van rekening):

toch
hoe heet ze toch ook weer?

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski