neerlandés » alemán
Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: mieters , rieten , mieter , lieten , gieter , nieten , gieten , tinten , titel , stieten , tiet , thema , tieren y/e tiener

tie·ner <tiener|s> [tinər] SUST. m

tie·ren <tierde, h. getierd> [tirə(n)] V. intr.

1. tieren (schreeuwen):

johlen coloq.
johlende Kinder pl. coloq.

2. tieren (woedend tekeergaan):

donnern coloq.
toben coloq.
wettern coloq.
eine tobende Menge coloq.

the·ma1 <thema|'s, thema|ta> [tema] SUST. nt

tiet <tiet|en> [tit] SUST. f (borst)

Titte f vulg.

stie·ten V.

stieten 3. pers. pl. imperf. van stoten¹, stoten²

Véase también: stoten , stoten , stoten

sto·ten3 <stootte/stiet zich, h. zich gestoten> [stotə(n)] V. wk ww zich stoten

sto·ten2 <stootte/stiet, h. gestoten> [stotə(n)] V. trans.

1. stoten (duwen):

2. stoten (door botsen bezeren):

3. stoten (stampen):

ti·tel <titel|s> [titəl] SUST. m

1. titel (opschrift van een boek, plaat):

Titel m

4. titel jur. (onderdeel van een wet):

Titel m

5. titel jur. (rechtsgrond):

tin·ten <tintte, h. getint> [tɪntə(n)] V. trans.

gie·ten2 <goot, h. gegoten> [ɣitə(n)] V. v. impers. ww (stortregenen)

nie·ten <niette, h. geniet> [nitə(n)] V. trans.

gie·ter <gieter|s> [ɣitər] SUST. m

2. gieter (persoon):

3. gieter (werktuig om water te scheppen):

lie·ten V.

lieten 3. pers. pl. imperf. van laten¹, laten²

Véase también: laten , laten

la·ten1 <liet, h. gelaten> [latə(n)] V. trans.

5. laten (overlaten, achterlaten):

mie·ters1 [mitərs] ADJ. (geweldig)


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski