Traducciones de „techn“ en el diccionario neerlandés » alemán

tech·no [tɛkno] SUST. m geen pl.

techno

Techno m nt nt kein pl.

tech·niek <techniek|en> [tɛxnik] SUST. f

1. techniek (handelwijze, verrichtingen):

techniek

Technik f

techniek

Verfahren nt

2. techniek (industrie en wetenschap):

techniek

Technik f

geïnteresseerd in techniek

technisch interessiert

de wonderen van de techniek

die Wunder der Technik

3. techniek (vaardigheid):

techniek

Technik f

techniek

Fertigkeit f

ten [tɛn]

ten

zu

ten

zum

ten

zur

ten (in; richting)

in

ten (in; richting)

in den

heden ten dage

heute

heden ten dage

heutzutage

ten dans vragen

zum Tanz auffordern

ten einde (afgelopen)

zu Ende

ten einde (op)

alle

ten huize van ...

bei ... +dat.

ten koste van

auf Kosten +gen.

ten onrechte

zu Unrecht

ten strijde trekken

in den Kampf ziehen

ten laatste

zuletzt

ten stelligste

aufs Entschiedenste

ten eerste, ten tweede

erstens, zweitens

teen¹ <tenen> [ten] SUST. m

1. teen (deel van de voet):

teen

Zeh m

teen

Zehe f

de grote/kleine teen

die große/kleine Zehe

lange tenen hebben fig.

leicht einschnappen coloq.

op zijn tenen lopen

auf Zehenspitzen [o. auf den Zehen] gehen

op zijn tenen lopen fig.

das Letzte aus sich herausholen

op z'n tenen gaan staan

sich auf die Zehenspitzen stellen

iem op de tenen trappen fig.

jdm auf die Hühneraugen [o. Zehen] treten coloq.

gauw op zijn teentjes getrapt zijn fig.

sich gleich auf den Schlips getreten fühlen

2. teen (deel van een sok):

teen

Spitze f

een teentje knoflook

eine Knoblauchzehe

te·gen¹ <tegen|s> [teɣə(n)] SUST. nt

tegen

Wider nt

alles heeft zijn voor en tegen

alles hat sein Für und Wider

te·recht¹ [tərɛxt] ADJ.

terecht (juist)

richtig

terecht (juist)

berechtigt

terecht (rechtvaardig)

gerecht

een terechte opmerking

eine berechtigte Bemerkung

volkomen terecht

mit Fug und Recht

tech·ni·cus <tech|nici> [tɛxnikʏs] SUST. m

technicus

Techniker m

tech·nisch <technische, technischer, meest technisch> [tɛxnis] ADJ.

technisch

technisch

de technische dienst

der technische Dienst

Technische Hogeschool

Technische Hochschule [o. Universität] f

hij is niet erg technisch

er ist technisch nicht besonders begabt

dat is technisch onmogelijk

das ist technisch gesehen unmöglich

de Hogere Technische School

≈ die Ingenieurschule

een technisch snufje

eine technische Raffinesse

een technische storing

eine technische Störung

de technische vooruitgang

der technische Fortschritt

tec·kel <teckel|s> [tɛkəl] SUST. m

teckel

Dackel m

teckel

Teckel m espec.

kortharige teckel

Kurzhaardackel m

tes·ten <testte, h. getest> [tɛstə(n)] V. trans.

testen

testen

testen

prüfen

teu·ten <teutte, h. geteut> [tøtə(n)] V. intr.

1. teuten (treuzelen):

teuten

trödeln coloq.

teuten

bummeln coloq.

2. teuten (kletsen, zeuren):

teuten

schwatzen coloq.