neerlandés » alemán

smeer [smer] SUST. nt of m geen pl.

1. smeer (smeersel):

2. smeer (vuil, vlek):

3. smeer (dierlijk vet):

Talg m

sme·ris <smeris|sen> [smerɪs] SUST. m

schets <schets|en> [sxɛts] SUST. f

3. schets (kort verhaal):

Skizze f

sme·ten V.

smeten 3. pers. pl. imperf. van smijten

Véase también: smijten

sme·ren1 <smeerde, h. gesmeerd> [smerə(n)] V. trans.

2. smeren (van boter, vet voorzien):

smeu·ïg [smøjəx] ADJ.

1. smeuïg (zacht, gebonden):

klets1 <klets|en> [klɛts] SUST. f

poets <poets|en> [puts] SUST. f

Diets1 [dits] SUST. nt geen pl.

flets <fletse, fletser, fletst> [flɛts] ADJ.

koets <koets|en> [kuts] SUST. f

toets <toets|en> [tuts] SUST. m

2. toets (instrumenten):

Taste f

3. toets (penseelstreek):

4. toets (manier van schilderen):

5. toets (proef om het metaalgehalte te bepalen):

Probe f

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski