alemán » neerlandés

Traducciones de „slangen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ˈlan·gen: verbo intransitivo
ˈban·gen: verbo intransitivo
ˈfan·gen: verbo transitivo
ˈpran·gen: verbo intransitivo
ˈlan·ge: adverbio
ˈsen·gen: verbo transitivo
ˈsin·gen: verbo intransitivo
Slang: sustantivo
ˈhän·gen: verbo transitivo
ˈdrän·gen: verbo intransitivo
ˈzwän·gen: verbo transitivo
ˈmen·gen: verbo reflexivo
ˈdün·gen: verbo transitivo
ˈrin·gen: verbo intransitivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: langen , singen , sengen , lange , prangen , fangen , bangen , ringen , düngen , mengen , zwängen , drängen , hängen y/e Slang

ˈlan·gen¹ [ˈlaŋən] V. intr.

ˈban·gen¹ [ˈbaŋən] V. intr.

1. bangen (Angst haben):

bangen

bang zijn

mir bangt (es) vor der Fahrprüfung

ik ben bang voor het rijexamen

2. bangen (besorgt sein):

bangen

ongerust [o. bezorgd] zijn

bangen

zich ongerust maken

die Ärzte bangten um sein Leben

de artsen vreesden voor zijn leven

ˈfan·gen¹ <fängt, fing, gefallen> [ˈfaŋən] V. trans.

1. fangen (greifen, packen):

fangen

vangen

fangen

grijpen

fangen

(te) pakken (krijgen)

Feuer fangen

vlam vatten ook fig.

2. fangen (gefangen nehmen):

fangen

gevangen nemen ook fig.

jdn gefangen setzen

iem opsluiten

jdn gefangen setzen

iem gevangen zetten

einen Dieb fangen [o. gefangen nehmen]

een dief gevangen nemen [o. te pakken krijgen]

sich gefangen geben elev.

zich gevangen laten nemen

3. fangen fig. (hereinlegen):

fangen

vangen

fangen

beetnemen

jdn mit Versprechungen fangen

iem met beloftes vangen

4. fangen fig. (fesseln, bezaubern):

fangen

betoveren

fangen

boeien

etw/jd hat [o. nimmt] mich ganz gefangen

iets/iem heeft me helemaal betoverd

ˈpran·gen [praŋən] V. intr.

1. prangen elev. (in voller Schönheit erstrahlen):

prangen

prijken

prangen

pronken

prangen

pralen

die Sterne prangen am Himmel

de sterren stralen aan de hemel

2. prangen (auffällig angebracht sein):

prangen

prijken

prangen

opvallend aangebracht zijn

ˈlan·ge [ˈlaŋə] ADV.

lange

lang

lange

lange tijd

was fragst du noch lange!

schiet toch op!

was fragst du noch lange!

niet gezeurd!

es ist lange her

het is lang geleden

das ist schon länger her

dat is al geruime tijd geleden

ˈsen·gen² [ˈzɛŋən] V. trans.

1. sengen:

sengen

(ver)schroeien

sengen

zengen

sengen

(licht) branden

wie eine gesengte Sau

waardeloos

wie eine gesengte Sau

miserabel

wie eine gesengte Sau

vliegensvlug

wie eine gesengte Sau

bliksemsnel

2. sengen (Industrie):

sengen

zengen

sengen

afbranden

ˈsin·gen¹ <sang, gesungen> [ˈzɪŋən] V. intr.

1. singen:

singen

zingen ook fig.

ein singender Tonfall

een zangerige stem [o. intonatie]

der Dichter/das Gedicht singt von der Liebe

de dichter/het gedicht bezingt de liefde

zur Gitarre singen

bij de gitaar zingen

2. singen coloq.:

singen

doorslaan

singen

loslaten

singen

praten

jdn zum Singen bringen

iem aan het praten krijgen

da hilft kein Singen und kein Beten

daar helpt geen moedertjelief aan

Slang <Slangs, Slangs> [slæŋ] SUST. m

Slang (Fachjargon)

slang nt

Slang (Fachjargon)

vaktaal

Slang (Umgangssprache)

groepstaal

Slang (Umgangssprache)

jargon nt

ˈhän·gen² <hing, gehangen> [ˈhɛŋən] V. trans. (verbunden sein)

hängen

hangen

hängen

ophangen

Geld/Zeit an ein Hobby hängen

geld/tijd aan een hobby besteden

Geld/Zeit an ein Hobby hängen

geld/tijd aan een hobby verspillen

etw an die große Glocke hängen

iets aan de grote klok hangen

jdm einen Prozess an den Hals hängen coloq.

iem een proces aandoen

jdm den Brotkorb höher hängen

iem de broodkorf hoog hangen

jdm den Brotkorb höher hängen

iem kort houden

etw immer höher hängen fig.

iets steeds moeilijker maken

lieber lasse ich mich hängen! coloq.

ik ga nog liever dood!

mit Hängen und Würgen

met hangen en wurgen

ˈdrän·gen¹ [ˈdrɛŋən] V. intr.

1. drängen (treiben):

drängen

dringen

2. drängen (pressieren):

drängen

dringen

drängen

geen uitstel dulden

die Situation drängt

de toestand dringt [o. duldt geen uitstel]

3. drängen (fordern):

drängen

aandringen

drängen

aansporen

auf Zahlung drängen

op betaling aandringen

zum Aufbruch drängen

aansporen om te vertrekken

4. drängen DEP.:

drängen

opdringen

ˈzwän·gen [ˈ͜tsvɛŋən] V. trans.

zwängen

persen

zwängen

drukken

zwängen

dringen ook fig.

ˈmen·gen² [ˈmɛŋən] V. v. refl.

1. mengen elev. (sich vermischen):

mengen

zich vermengen

2. mengen coloq. (sich mengen unter):

mengen

zich mengen [o. begeven] onder

die Politiker mengten sich unter das Volk

de politici begaven zich onder het volk

3. mengen coloq. (sich einmischen):

mengen

zich mengen in

sich in das Gespräch mengen

zich in het gesprek mengen

ˈdün·gen² [ˈdʏŋən] V. trans.

düngen

(be)mesten

ˈrin·gen² <rang, gerungen> [ˈrɪŋn̩] V. intr.

ringen

worstelen

mit den Tränen ringen fig.

tegen zijn tranen vechten

ich habe lange mit mir gerungen fig.

ik heb lang in tweestrijd gestaan

nach Atem ringen fig.

naar adem snakken [o. happen]

nach Worten ringen fig.

moeilijk de woorden kunnen vinden

um Anerkennung ringen fig.

strijden [o. vechten] voor waardering

Consultar el diccionario

alemán

Traducciones de „slangen“ en el diccionario alemán » neerlandés

ˈlan·gen1 [ˈlaŋən] V. intr.

1. langen (genug sein):

2. langen regio. coloq. (fassen):

3. langen (die Hand ausstrecken):

ˈban·gen1 [ˈbaŋən] V. intr.

1. bangen (Angst haben):

2. bangen (besorgt sein):

ˈfan·gen1 <fängt, fing, gefallen> [ˈfaŋən] V. trans.

1. fangen (greifen, packen):

2. fangen (gefangen nehmen):

3. fangen fig. (hereinlegen):

4. fangen fig. (fesseln, bezaubern):

ˈpran·gen [praŋən] V. intr.

1. prangen elev. (in voller Schönheit erstrahlen):

2. prangen (auffällig angebracht sein):

ˈlan·ge [ˈlaŋə] ADV.

ˈsen·gen2 [ˈzɛŋən] V. trans.

1. sengen:

2. sengen (Industrie):

ˈsin·gen1 <sang, gesungen> [ˈzɪŋən] V. intr.

1. singen:

2. singen coloq.:

Slang <Slangs, Slangs> [slæŋ] SUST. m

ˈhän·gen2 <hing, gehangen> [ˈhɛŋən] V. trans. (verbunden sein)

ˈdrän·gen1 [ˈdrɛŋən] V. intr.

1. drängen (treiben):

2. drängen (pressieren):

3. drängen (fordern):

4. drängen DEP.:

ˈzwän·gen [ˈ͜tsvɛŋən] V. trans.

ˈmen·gen2 [ˈmɛŋən] V. v. refl.

1. mengen elev. (sich vermischen):

2. mengen coloq. (sich mengen unter):

3. mengen coloq. (sich einmischen):

ˈdün·gen2 [ˈdʏŋən] V. trans.

ˈrin·gen2 <rang, gerungen> [ˈrɪŋn̩] V. intr.

Consultar el diccionario

Enlaces de acceso para más información

Envíanos tu opinión

Entrenador de vocabulario

Synonyms

Mi historial de búsqueda

ˈlan·gen¹ [ˈlaŋən] V. intr.

ˈban·gen¹ [ˈbaŋən] V. intr.

ˈfan·gen¹ <fängt, fing, gefallen> [ˈfaŋən] V. trans.

ˈsen·gen² [ˈzɛŋən] V. trans.

ˈsin·gen¹ <sang, gesungen> [ˈzɪŋən] V. intr.

ˈhän·gen² <hing, gehangen> [ˈhɛŋən] V. trans. (verbunden sein)

ˈdrän·gen¹ [ˈdrɛŋən] V. intr.

ˈmen·gen² [ˈmɛŋən] V. v. refl.

ˈdün·gen² [ˈdʏŋən] V. trans.

ˈrin·gen² <rang, gerungen> [ˈrɪŋn̩] V. intr.