Traducciones de „vangen“ en el diccionario neerlandés » alemán

van·gen <ving, h. gevangen> [vɑŋə(n)] V. trans.

1. vangen:

vangen (grijpen)

fangen

vangen (snel te pakken krijgen)

schnappen

vis vangen

Fische fangen

2. vangen (opvangen):

vangen

(ein)fangen

vangen

(auf)fangen

een bal vangen

einen Ball fangen

iems blik vangen

jds Blicke auf sich acus. ziehen

3. vangen coloq. (beetnemen):

vangen

(he)reinlegen

vangen

anführen

4. vangen coloq. (verdienen):

vangen

verdienen

Ejemplos de uso para vangen

bot vangen (sterker)

auf Granit beißen

vis vangen

Fische fangen

een bal vangen

einen Ball fangen

iems blik vangen

jds Blicke auf sich acus. ziehen

een uiltje vangen [o. knappen ]

ein Nickerchen machen coloq.

iem in zijn strikken vangen fig. (in een val lokken)

jdn in die Falle locken

hoge bomen vangen veel wind provb.

hoher Baum fängt viel Wind

hij is onder een hoedje te vangen

er ist lammfromm

ik ben hier niet om vliegen te vangen

ich bin nicht hier, um Däumchen zu drehen

hij is niet voor één gat te vangen fig.

er ist mit allen Hunden gehetzt

met onwillige honden is het kwaad hazen vangen provb.

mit unwilligen Hunden ist bös jagen

hij is te vangen als een aal bij de staart

man erwischt ihn selten