neerlandés » alemán

licht1 <licht|en> [lɪxt] SUST. nt

licht
Licht nt
licht (weerlicht)
Blitz m
licht (van koplampen)
aan het licht komen fig.
aan het licht brengen fig.
aan het licht brengen fig.
het licht aandoen
tussen licht en donker
fel [o. hard ] licht
grelle(s) Licht nt
nu gaat mij een licht op fig.
het licht staat op rood
het groene licht geven fig.
groot licht AUTO. TRÁF.
iem het licht in de ogen niet gunnen fig.
nu komt er licht in de zaak fig.
laat je licht eens op deze zaak schijnen fig.
zijn licht opsteken bij iem fig.
door rood licht rijden
een straaltje licht
iets tegen het licht houden fig.
het licht uitdoen
licht werpen op
Licht werfen auf +acus.
licht werpen op fig.
Licht bringen in +acus.
het licht zien fig. (ontstaan)

licht2 <lichte, lichter, lichtst> [lɪxt] ADJ.

2. licht (goed verlicht):

licht
het wordt al licht

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski