neerlandés » alemán

sneu <sneue, sneuer, sneust> [snø] ADJ.

ene PRON. indet. pron.

ene → een³

Véase también: een , een , een , een , een , een

een3 [en] PRON. indet. pron.

een2 <met klemtoon> [en] NUM.

een1 <enen> [en] SUST. f

1. een (getal):

een
Eins f

2. een (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

een
Sechs f

sne·de <snede|n, snede|s> [snedə] SUST. f

sneed V.

sneed 3. pers. sing. imperf. van snijden¹, snijden²

Véase también: snijden , snijden , snijden

snij·den3 <sneed, h. gesneden> [snɛidə(n)] V. trans.

4. snijden (haar knippen):

5. snijden (een bal effect geven):

snij·den1 <sneed, h. gesneden> [snɛidə(n)] V. intr.

2. snijden (pijnlijk aandoen):

4. snijden (snijdbaar zijn):

sneer <sneren> [sner] SUST. m

snert [snɛrt] SUST. f geen pl.

1. snert (erwtensoep):

2. snert (larie):

Mist m

3. snert (rotzooi):

Mist m

snik1 <snik|ken> [snɪk] SUST. m

2. snik (schokkende beweging bij het huilen):

snip <snip|pen> [snɪp] SUST. f

snit [snɪt] SUST. f geen pl.

snol <snol|len> [snɔl] SUST. f

snot [snɔt] SUST. nt of m geen pl.

Rotz m coloq.

snap [snɑp] SUST. m geen pl.

snob <snob|s> [snɔp] SUST. m

ge·ne [ɣenə] PRON. dem. pron.

tune <tune|s> [cuːn] SUST. m form.

zo·ne [zɔːnə]

zone [[o. zonə]] zone|n, zone|s SUST. f:

Zone f

stee <stee|ën> [ste] SUST. f

1. stee (plekje):

Stelle f

2. stee (boerderij):

Hof m
Gehöft nt

slee <slee|ën> [sle] SUST. f

2. slee AUTO. TRÁF.:

3. slee (glijdend onderstel):


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski