neerlandés » alemán

tape <tape|s> [tep] SUST. m

1. tape (plakband):

2. tape (magneetband):

Tonband nt
Band nt
Tape nt nt m

tal [tɑl]

1. tal (grote hoeveelheid):

tal
Menge f
tal
Masse f
tal

talg [tɑlx] SUST. m geen pl.

talk [tɑlk] SUST. m geen pl.

1. talk (magnesiumsilicaat):

Talk m
Talkum nt

2. talk (dierlijk vet):

Talg m

3. talk (huidsmeer):

Talg m

ma·le SUST. f

male → maal²

Véase también: maal , maal

maal2 <malen> [mal] SUST. nt of m of f

2. maal (vermenigvuldigingsteken):

mal

maal1 <malen> [mal] SUST. nt (maaltijd)

tac·kle <tackle|s> [tɛkəl] SUST. m DEP.

tail·le <taille|s> [tɑjə] SUST. f

tact [tɑkt] SUST. m geen pl.

tast [tɑst] SUST. m geen pl.

2. tast (het zoekend bewegen van de hand):

Tasten nt
Tappen nt
op de tast fig.

taai1 <taaie, taaier, taaist> [taj] ADJ.

1. taai (vaste stoffen, voorwerpen):

zähe(s) Fleisch nt

2. taai (dik vloeibaar):

zähe(r) Schleim m

3. taai fig. (met veel uithoudingsvermogen):

halt die Ohren steif! coloq.

ta·pa <tapa|s> [tɑpa] SUST. m (borrelhapje)

Tapa f meist pl.

tak <tak|ken> [tɑk] SUST. m

3. tak (deel van een familie):

tak
Zweig m

4. tak (onderdeel van een menselijke werkzaamheid):

tak
Sparte f
tak
Zweig m
tak

tam <tamme, tammer, tamst> [tɑm] ADJ.

1. tam (dieren):

tam

3. tam (mak):

tam
tam

4. tam (slap):

tam

tap <tap|pen> [tɑp] SUST. m

2. tap (kraan):

tap

4. tap (uiteinde van een as):

tap
Zapfen m
tap

5. tap (houtverbinding):

tap
Zapfen m
tap
Bolzen m

6. tap (gereedschap):

tap

taks <taks|en> [tɑks] SUST. f


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski