neerlandés » alemán
Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: zege , leges , zegen , zegel , zeggen , zeg , zes , zegje , zegge , zegenen y/e zegelen

ze·gel1 <zegel|s, zegel|en> [zeɣəl] SUST. nt (stempel(merk))

ze·gen [zeɣə(n)] SUST. m geen pl.

le·ges [leɣɛs] SUST. pl.

ze·ge <zege|s> [zeɣə] SUST. f coloq.

zeg·gen2 <zei/zegde, h. gezegd> [zɛɣə(n)] V. trans.

ze zeggen dat ...
es heißt, dass
ze zeggen dat ...
man sagt, dass ...
sagen wir, dass
wat zegt u?

zeg·je [zɛxjə]

zes1 <zes|sen> [zɛs] SUST. f

2. zes (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

zes
Vier f

zeg [zɛx] INTERJ.

ze·ge·len <zegelde, h. gezegeld> [zeɣələ(n)] V. trans.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski