neerlandés » alemán
Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: jachten , jatten , pachten , lachten , dachten , wachten , janken , achten y/e jagen

jach·ten1 <jachtte, h. gejacht> [jɑxtə(n)] V. trans. (haasten)

jat·ten <jatte, h. gejat> [jɑtə(n)] V. trans.

wach·ten1 <wachtte, h. gewacht> [wɑxtə(n)] V. intr.

1. wachten (ergens blijven; niet beginnen):

dachten V.

dachten 3. pers. pl. imperf. van denken², denken³, denken⁴

Véase también: denken , denken , denken , denken

den·ken2 <dacht zich, h. zich gedacht> [dɛŋkə(n)] V. wk ww

pach·ten <pachtte, h. gepacht> [pɑxtə(n)] V. trans.

ja·gen1 <jaagde/joeg, h. gejaagd> [jaɣə(n)] V. intr.

1. jagen (op jacht zijn):

2. jagen (rusteloos streven):

jan·ken <jankte, h. gejankt> [jɑŋkə(n)] V. intr.

2. janken (schreeuwen, huilen (van kinderen)):

3. janken (zaniken om iets):


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski