neerlandés » alemán

ge·won·de <gewonde|n> [ɣəwɔndə] SUST. m en f

ge·woon·weg [ɣəwonwɛx] ADV.

1. gewoonweg (als iets gewoons):

ge·wor·teld [ɣəwɔrtəlt] ADJ.

1. geworteld plantk.:

ge·won·den V.

gewonden volt. deelw. van winden

Véase también: winden

ge·won·nen1 [ɣəwɔnə(n)] ADJ.

ge·wor·den V.

geworden volt. deelw. van worden¹, worden²

Véase también: worden , worden

wor·den2 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] V. aux. (ter aanduiding van de lijdende vorm)

wor·den1 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] V. mod aux.

1. worden (in de genoemde toestand raken):

ge·wor·ven V.

geworven volt. deelw. van werven

Véase también: werven

ge·woel [ɣəwul] SUST. nt geen pl.

1. gewoel (het voortdurend woelen):

Gewühl nt

3. gewoel (onrustige beweging):

ge·wo·gen V.

gewogen volt. deelw. van wegen¹, wegen²

Véase también: wegen , wegen

we·gen2 <woog, h. gewogen> [weɣə(n)] V. intr. (het genoemde gewicht hebben)

we·gen1 <woog, h. gewogen> [weɣə(n)] V. trans.

1. wegen (het gewicht bepalen van):

be·amb·te <beambte|n, beambte|s> [bəɑmtə] SUST. m en f


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski