neerlandés » alemán

vast1 <vaste, vaster, meest vast> [vɑst] ADJ.

2. vast (niet gemakkelijk te onderbreken, niet vervloeiend):

vast

vast2 [vɑst] ADV.

1. vast (stellig):

vast
vast
vast
dat is vast niet te veel
vast wel
vast wel
vast en zeker

2. vast (alvast):

vast

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski