neerlandés » alemán

pres·sen <preste, h. geprest> [prɛsə(n)] V. trans.

reu·ze- [røzə]

reuze-
riesen-
reuze-
Riesen-
reuze- (sterker)
Mords-

reu·zel <reuzel|s> [røzəl] SUST. m

1. reuzel (vetweefsel):

2. reuzel (vet):

Schmalz nt

sau·sen <sauste, h. gesaust> [sɑuzə(n)] V. trans.

1. sausen (tabak):

saucieren espec.

2. sausen (met een kleurstof bestrijken):

reus <reuzen> [røs] SUST. m

Riese m
Gigant m form.

ren·nen <rende, h./i. gerend> [rɛnə(n)] V. intr.

2. rennen (snellen: te paard):

3. rennen (een wedren houden):

re·gen2 V.

regen 3. pers. pl. imperf. van rijgen

Véase también: rijgen

rij·gen <reeg, h. geregen> [rɛiɣə(n)] V. trans.

2. rijgen (naaien):

3. rijgen (met een snoer vastmaken):

4. rijgen (een band door een schuif trekken):

rezen V.

rezen 3. pers. pl. imperf. van rijzen

Véase también: rijzen

red·den1 <redde, h. gered> [rɛdə(n)] V. trans.

2. redden (gedaan krijgen) + het:

klus·sen <kluste, h. geklust> [klʏsə(n)] V. intr.

1. klussen (zwart bijverdienen):

2. klussen (klusjes verrichten):

blus·sen <bluste, h. geblust> [blʏsə(n)] V. trans.

plus·sen <pluste, h. geplust> [plʏsə(n)] V. intr.

re·ge·ren1 <regeerde, h. geregeerd> [rəɣerə(n)] V. trans.

reu·ma [røma] SUST. nt geen pl.

ren1 <ren|nen> [rɛn] SUST. m (snelle loop)

ren
Rennen nt

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski