neerlandés » alemán

plas·re·gen <plasregen|s> [plɑsreɣə(n)] SUST. m

ge·kre·gen V.

gekregen volt. deelw. van krijgen

Véase también: krijgen

krij·gen <kreeg, h. gekregen> [krɛiɣə(n)] V. trans.

kriegen coloq.
ergattern coloq.
de indruk krijgen form.
etw hinkriegen coloq.

vuur·re·gen <vuurregen|s> [vyreɣə(n)] SUST. m

1. vuurregen (regen van vuur):

2. vuurregen (kogelregen):

druil·re·gen [drœylreɣə(n)] SUST. m geen pl.

tus·sen·voe·gen <voegde tussen, h. tussengevoegd> [tʏsə(n)vuɣə(n)] V. trans.

mot·re·gen <motregen|s> [mɔtreɣə(n)] SUST. m

slag·re·gen <slagregen|s> [slɑxreɣə(n)] SUST. m

ver·kre·gen [vərkreɣə(n)] ADJ.

ge·zwe·gen V.

gezwegen volt. deelw. van zwijgen¹, zwijgen²

Véase también: zwijgen , zwijgen


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski