neerlandés » alemán

ge·zon·gen V.

gezongen volt. deelw. van zingen¹, zingen²

Véase también: zingen , zingen

zin·gen2 <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] V. intr.

zin·gen1 <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] V. trans.

be·din·gen <bedong, h. bedongen> [bədɪŋə(n)] V. trans.

be·han·gen <behing, h. behangen> [bəhɑŋə(n)] V. trans.

1. behangen (bedekken):

2. behangen (met behang bekleden):

be·van·gen <beving, h. bevangen> [bəvɑŋə(n)] V. trans.

be·zin·gen <bezong, h. bezongen> [bəzɪŋə(n)] V. trans.

ge·don·gen V.

gedongen → dingen

Véase también: dingen

din·gen <dong, h. gedongen> [dɪŋə(n)] V. intr.

1. dingen (wedijveren):

2. dingen (trachten te verkrijgen):

3. dingen (afdingen):

feilschen a. pey.

ge·han·gen V.

gehangen volt. deelw. van hangen¹, hangen²

Véase también: hangen , hangen

han·gen1 <hing, h. gehangen> [hɑŋə(n)] V. trans. (bevestigen, ophangen)

be·dwin·gen <bedwong, h. bedwongen> [bədwɪŋə(n)] V. trans.

1. bedwingen (onderdrukken):

ge·dron·gen1 <gedrongen, gedrongener, meest gedrongen> [ɣədrɔŋə(n)] ADJ.

1. gedrongen (kort en breed gebouwd):

2. gedrongen (beknopt):

3. gedrongen (dicht opeen):

ge·dwon·gen2 [ɣədwɔŋə(n)] ADV.

1. gedwongen (onvermijdelijk):

ge·wron·gen2 V.

gewrongen volt. deelw. van wringen¹, wringen², wringen³

Véase también: wringen , wringen , wringen

wrin·gen3 <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] V. trans.

2. wringen (door draaien in een toestand brengen):

wrin·gen2 <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] V. intr. (knellen)

wrin·gen1 <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] V. trans.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski