alemán » neerlandés

Traducciones de „attisch“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ˈFe·tisch: sustantivo
ˈgo·tisch: adjetivo y adverbio
ˈop·tisch: adjetivo y adverbio
ˈLat·tich: sustantivo
ˈarisch: adjetivo y adverbio
ˈethisch: adjetivo y adverbio
Tisch: sustantivo
Wisch: sustantivo
Fisch: sustantivo
frisch: adjetivo y adverbio
ˈirisch: adjetivo y adverbio
ˈepisch: adjetivo y adverbio
Fleisch: sustantivo
ˈko·misch: adjetivo y adverbio
ˈdo·risch: adjetivo y adverbio
Ge·ˈmisch: sustantivo
ˈhö·fisch: adjetivo y adverbio
ˈko·nisch: adjetivo y adverbio
ˈku·bisch: adjetivo y adverbio
ˈlo·gisch: adjetivo y adverbio

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: ethisch , arisch , Lattich , optisch , gotisch , Fetisch , dänisch , damisch , burisch , typisch , syrisch , römisch , logisch , kubisch , konisch , höfisch , Gemisch , dorisch , komisch , Fleisch , episch , irisch , frisch , Fisch , Wisch y/e Tisch

ˈFe·tisch <Fetisch(e)s, Fetische> [ˈfeːtɪʃ] SUST. m

Fetisch

fetisj ook fig.

ˈgo·tisch [ˈgoːtɪʃ] ADJ.

1. gotisch:

gotisch

gotisch

gotisch

van de gotiek

2. gotisch:

gotisch

Gotisch

gotisch

van de Goten

ˈop·tisch [ˈɔptɪʃ] ADJ. elev. FÍS.

optisch

optisch

eine optische Täuschung

gezichtsbedrog

ˈLat·tich <Lattichs, Lattiche> [ˈlatɪç] SUST. m BOT.

Lattich

latuw

ˈarisch [ˈaːrɪʃ] ADJ.

1. arisch LING.:

arisch

Arisch

2. arisch HIST.:

arisch

niet-Joods

ˈethisch [ˈeːtɪʃ] ADJ.

ethisch

ethisch

ethisch

moreel

Tisch <Tisch(e)s, Tische> [tɪʃ] SUST. m

Tisch

tafel

die Parteien wieder an einen Tisch bringen fig.

de partijen weer rond de tafel brengen [o. krijgen]

bar auf den Tisch zahlen fig.

contant betalen

ein ausziehbarer Tisch

een uitschuiftafel [o. uittrektafel]

bei Tisch elev.

aan tafel

bei Tisch elev.

onder het eten

bei Tisch(e) sein [o. sitzen] elev.

aan tafel zitten

nach Tisch elev.

na het eten

reinen Tisch machen coloq. fig.

schoon schip maken

ein Gespräch am runden Tisch fig.

een rondetafelgesprek

etw fällt unter den Tisch coloq. fig.

iets schiet erbij in

vom Tisch müssen coloq. fig. (erledigt werden)

afgehandeld [o. afgedaan] [o. opgelost] moeten worden

vom Tisch müssen coloq. fig. (erledigt werden)

van de baan moeten (zijn)

die Sache ist vom Tisch coloq. fig.

de zaak is van de baan [o. is afgedaan]

alle Bedenken vom Tisch wischen coloq. fig.

alle bezwaren van tafel vegen [o. opzijschuiven] [o. wegwuiven]

vor Tisch elev.

vóór het eten

zu Tisch gehen elev.

aan tafel gaan

zu Tisch, bitte! elev.

aan tafel, alstublieft!

sich zu Tisch setzen elev.

aan tafel gaan

jdn zu Tisch bitten elev.

iem aan zijn tafel nodigen

zum Tisch des Herrn gehen elev. REL.

tot de tafel des Heren [o. tot de Heilige Tafel] naderen

Wisch <Wisch(e)s, Wische> [vɪʃ] SUST. m coloq. pey.

Wisch

vod(je) papier nt

Wisch

(waardeloos) schriftstuk nt

Fisch <Fisch(e)s, Fische> [fɪʃ] SUST. m

1. Fisch (Tier):

Fisch

vis

das ist weder Fisch noch Fleisch coloq.

dat is geen vis en geen vlees [o. noch vis noch vlees]

gesund wie ein Fisch im Wasser

zo gezond als een vis(je)

2. Fisch ASTROL. meist pl.:

Fisch

(de) Vis(sen) ook fig.

im Zeichen der Fische

in [o. onder] het sterrenbeeld van de Vissen

ein dicker [o. großer ] Fisch coloq. hum. fig.

een zware jongen

ein (kalter) Fisch coloq. fig.

een koude [o. gevoelloze] natuur

kleine Fische coloq. fig.

kleinigheden

kleine Fische coloq. fig.

onbelangrijke dingen

die großen Fische fressen die kleinen provb.

de grote vissen eten de kleine

frisch [frɪʃ] ADJ.

1. frisch (gerade erst, neu):

frisch

vers

frisch

(nog) nieuw

in frischer Erinnerung

vers in het geheugen

2. frisch (neu, rein):

frisch

vers

das Bett frisch beziehen

schone lakens op het bed leggen belg.

das Bett frisch beziehen

het bed verschonen

ein frisch gebackenes Brot

een versgebakken brood

frisch gestrichen!

pas geverfd!

mit frischen Kräften

met verse [o. vernieuwde] krachten

mit frischem Mut

met frisse [o. nieuwe] moed

ein frisch verheiratetes Paar

een jong(gehuwd) [o. pasgehuwd] paar

3. frisch (reinlich, säubern):

frisch

vers

frisch

schoon

frisch

proper

sich frisch machen

zich verfrissen

4. frisch (gesund):

frisch

fris

frisch

gezond

ein frisches Aussehen

een fris [o. gezond] uiterlijk

frisch und munter coloq.

gezond en fris

5. frisch (fröhlich, hell):

frisch

fris

frisch

vrolijk

frische Farben

frisse [o. heldere] kleuren

6. frisch (kühl):

frisch

fris

frisch

koel

7. frisch (noch nicht alt):

ein frisches Blatt Papier coloq.

een nieuw blad papier

ˈirisch [ˈiːrɪʃ] ADJ.

irisch

Iers

ˈepisch [ˈeːpɪʃ] ADJ.

episch

episch

episch

verhalend

episch

vertellend

Fleisch <Fleisch(e)s> [fl͜aiʃ] SUST. nt kein pl.

1. Fleisch:

Fleisch (Nahrungsmittel)

vlees nt ook fig.

Fleisch (Fruchtfleisch)

vruchtvlees nt

wenig Fleisch auf den Knochen haben coloq.

weinig vlees op zijn botten hebben

Fleisch fressende Tiere

vleesetende dieren

Fleisch fressende Tiere

carnivoren

Fleisch fressende Pflanzen

vleesetende [o. carnivore] planten

ein Pfahl im Fleische elev.

een doorn in het vlees

das ist weder Fisch noch Fleisch

dat is geen vis en geen vlees [o. noch vis noch vlees]

sein (eigen(es)) Fleisch und Blut elev.

zijn eigen vlees en bloed

sein (eigen(es)) Fleisch und Blut elev.

zijn eigen kind(eren)

vom Fleisch(e) fallen coloq.

afvallen

vom Fleisch(e) fallen coloq.

vermageren

viel Fleisch auf der Bühne zeigen

veel bloot op het toneel tonen

zu Fleische kommen

aankomen [o. bijkomen]

2. Fleisch EDIT.:

Fleisch

vlees nt

Fleisch

baard

Fleisch

spek nt

etw geht jdm in Fleisch und Blut über

iets wordt voor iem een routine [o. een automatisme]

ˈko·misch [ˈkoːmɪʃ] ADJ.

1. komisch (zum Lachen reizend):

komisch

komiek

komisch

komisch

komisch

grappig

komisch

lachwekkend

etw ins Komische ziehen

iets belachelijk maken

die komische Person

de komische figuur

2. komisch coloq.:

komisch (eigenartig)

eigenaardig

komisch (eigenartig)

gek

komisch (sonderbar)

raar

komisch (sonderbar)

zonderling

er hat eine komische Art

hij heeft een rare manier van doen

ein komischer Heini [o. Kauz ] [o. Vogel ]

een rare snuiter

ein komischer Heini [o. Kauz ] [o. Vogel ]

een zonderling

mir ist, wird so komisch (zumute)

ik voel me, ik word zo raar

ˈdo·risch [ˈdoːrɪʃ] ADJ.

dorisch

Dorisch

Ge·ˈmisch <Gemisch(e)s, Gemische> [gəˈmɪʃ] SUST. nt

1. Gemisch:

Gemisch

mengsel nt

Gemisch

mengeling

Gemisch

mengelmoes nt

2. Gemisch TÉC.:

Gemisch

brandstof met mengsmering

ˈhö·fisch [ˈhøːfɪʃ] ADJ.

1. höfisch:

höfisch

hoofs

höfisch

fijnbeschaafd

2. höfisch HIST.:

höfisch

hoofs

höfisch

ridderlijk

ˈko·nisch [ˈkoːnɪʃ] ADJ.

konisch

conisch

konisch

kegelvormig

ˈku·bisch [ˈkuːbɪʃ] ADJ.

1. kubisch elev.:

kubisch

kubiek

kubisch

kubusvormig

2. kubisch MAT.:

kubisch

kubisch

kubisch

derdemachts-

kubisch

derdegraads-

ˈlo·gisch [ˈloːgɪʃ] ADJ.

logisch

logisch

Ejemplos monolingües (no verificados por la redacción de PONS)

alemán

Die attischen Basen sind mit verschiedenen Eckblattformen verziert. de.wikipedia.org

Mit der Darstellung der Komastenszenen konnten die attischen Maler erstmals das künstlerische Niveau der durchschnittlichen korinthischen Vasen erreichen. de.wikipedia.org

Die Komastenschale steht am Beginn der Entwicklung attischer Trinkschalen. de.wikipedia.org

Der platonische Sokrates setzt darin der attischen Demokratie einen utopischen, vom Gerechtigkeitsprinzip geleiteten Idealstaat entgegen. de.wikipedia.org

An den Außenkanten sind Halbsäulen auf attischen Basen angebracht. de.wikipedia.org

Er gehört zur Gruppe der bedeutendsten attischen Vasenmaler des rotfigurigen Stils. de.wikipedia.org

Proportional zu seinen 1.029.520 Einwohnern entsendet das Gebiet 30 Abgeordnete in den attischen Regionalrat, hat aber keine weitere politische Bedeutung als Gebietskörperschaft. de.wikipedia.org

Diese Darstellung ist jedoch die erste ihrer Art für einen attischen Vasenmaler. de.wikipedia.org

Daher setzt der platonische Sokrates der attischen Demokratie einen utopischen, vom Gerechtigkeitsprinzip geleiteten Idealstaat entgegen. de.wikipedia.org

Jeder Demos wurde einer der dreißig neu geschaffenen Trittyen zugeordnet und war über diese Mitglied einer der zehn attischen Phylen. de.wikipedia.org

Consultar el diccionario

alemán

Traducciones de „attisch“ en el diccionario alemán » neerlandés

ˈFe·tisch <Fetisch(e)s, Fetische> [ˈfeːtɪʃ] SUST. m

ˈgo·tisch [ˈgoːtɪʃ] ADJ.

1. gotisch:

2. gotisch:

ˈop·tisch [ˈɔptɪʃ] ADJ. elev. FÍS.

ˈLat·tich <Lattichs, Lattiche> [ˈlatɪç] SUST. m BOT.

ˈarisch [ˈaːrɪʃ] ADJ.

1. arisch LING.:

2. arisch HIST.:

ˈethisch [ˈeːtɪʃ] ADJ.

Tisch <Tisch(e)s, Tische> [tɪʃ] SUST. m

Wisch <Wisch(e)s, Wische> [vɪʃ] SUST. m coloq. pey.

Fisch <Fisch(e)s, Fische> [fɪʃ] SUST. m

1. Fisch (Tier):

2. Fisch ASTROL. meist pl.:

frisch [frɪʃ] ADJ.

1. frisch (gerade erst, neu):

2. frisch (neu, rein):

3. frisch (reinlich, säubern):

4. frisch (gesund):

5. frisch (fröhlich, hell):

6. frisch (kühl):

7. frisch (noch nicht alt):

ˈirisch [ˈiːrɪʃ] ADJ.

ˈepisch [ˈeːpɪʃ] ADJ.

Fleisch <Fleisch(e)s> [fl͜aiʃ] SUST. nt kein pl.

1. Fleisch:

2. Fleisch EDIT.:

ˈko·misch [ˈkoːmɪʃ] ADJ.

1. komisch (zum Lachen reizend):

2. komisch coloq.:

ˈdo·risch [ˈdoːrɪʃ] ADJ.

Ge·ˈmisch <Gemisch(e)s, Gemische> [gəˈmɪʃ] SUST. nt

1. Gemisch:

2. Gemisch TÉC.:

ˈhö·fisch [ˈhøːfɪʃ] ADJ.

1. höfisch:

2. höfisch HIST.:

ˈko·nisch [ˈkoːnɪʃ] ADJ.

ˈku·bisch [ˈkuːbɪʃ] ADJ.

1. kubisch elev.:

2. kubisch MAT.:

ˈlo·gisch [ˈloːgɪʃ] ADJ.

Ejemplos monolingües (no verificados por la redacción de PONS)

Consultar el diccionario

Consultar "attisch" en otros idiomas

"attisch" en los diccionarios monolingües alemán

Enlaces de acceso para más información

Envíanos tu opinión

Entrenador de vocabulario

Synonyms

Mi historial de búsqueda