Traducciones de „ontvellen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈan·stel·len² V. v. refl.

1. anstellen (Schlange stehen):

anstellen

in de rij gaan staan

sich nach Eintrittskarten anstellen

in de rij gaan staan voor toegangskaarten

2. anstellen coloq. (sich verhalten):

anstellen

zich voordoen

anstellen

zich gedragen

anstellen

zich aanstellen

sich dumm anstellen

stom doen

ˈtot·stel·len V. v. refl.

totstellen → tot

Véase también: tot

tot [toːt] ADJ.

tot (gestorben)

dood

tot (gestorben)

overleden

tot fig. a. (ausgestorben)

uitgestorven

tot fig. a. (nicht mehr genutzt)

doods

ein toter Briefkasten

een contactadres [o. geheime plaats]

totes Gestein/Gewicht

dood gesteente/gewicht

die Strecke liegt [o. ist ] tot

dit traject [o. deze route] is dood [o. buiten gebruik gesteld]

ein toter Mann sein coloq.

afgedaan hebben

ein totes Rennen fig.

een onbesliste race

sich tot stellen

zich dood houden

das ist tot und begraben coloq. fig.

dat is totaal in de vergetelheid geraakt

die Leitung war tot fig. (Telefon)

de lijn [o. leiding] was dood

wie tot daliegen

voor Pampus liggen

tote Zahlen

dode [o. nietszeggende] getallen

er·ˈhel·len¹ [-ˈhɛlən] V. trans.

1. erhellen (hell machen):

erhellen

verlichten

2. erhellen (aufmuntern):

erhellen

opmonteren

erhellen

opvrolijken

3. erhellen (verdeutlichen):

erhellen

duidelijk maken

erhellen

verklaren

ˈschel·len [ˈʃɛlən] V. intr. regio.

schellen

bellen

schellen

schellen

schellen

rinkelen

es hat geschellt

de bel is gegaan

ge·ˈsel·len [gəˈzɛlən] V. v. refl.

1. gesellen elev. (sich anschließen):

gesellen

zich voegen

sich zu jdm gesellen

zich bij iem voegen

2. gesellen (hinzukommen):

gesellen

(erbij) komen

gleich und gleich gesellt sich gern provb.

soort zoekt soort

ˈauf·hel·len² V. v. refl.

1. aufhellen (sonniger werden):

aufhellen

ophelderen

aufhellen

opklaren

2. aufhellen (klarer machen):

aufhellen

duidelijk worden

ˈschwel·len² [ˈʃvɛlən] V. trans.

1. schwellen elev. (blähen, bauschen):

schwellen

(doen) zwellen

2. schwellen (Leder: quellen lassen):

schwellen

zwellen

ˈum·stel·len¹ V. intr.

umstellen

omschakelen

umstellen

overschakelen

ˈzu·stel·len V. trans.

1. zustellen (durch Gegenstände verstellen):

zustellen

afsluiten

zustellen

barricaderen

2. zustellen (überbringen):

zustellen

bezorgen

zustellen DER.

betekenen

zustellen DER.

exploiteren

jdm die Ladung zustellen DER.

iem de dagvaarding betekenen

ˈab·stel·len¹ V. intr.

abstellen (berücksichtigen, erwägen)

in overweging nemen

abstellen (beachten)

in aanmerking nemen

abstellen (beachten)

rekening houden met

der Direktor stellte darauf ab, dass …

de directeur nam in overweging, dat …

be·ˈstel·len V. trans.

1. bestellen (ordern, reservieren):

bestellen

bestellen

bestellen

reserveren

das ist bestellte Arbeit

dat is werk in opdracht

es kam wie bestellt

het kwam als geroepen

2. bestellen (kommen lassen):

bestellen

ontbieden

bestellen

laten komen

ich bin um 10 Uhr beim Zahnarzt bestellt

ik moet om 10 uur bij de tandarts zijn

er sah aus wie bestellt und nicht abgeholt coloq.

hij stond er wat uit het lood geslagen [o. wat beteuterd] bij

3. bestellen (mitteilen, ausrichten):

bestellen

zeggen

bestellen

meedelen

bestelle ihm schöne Grüße!

doe hem de groeten (van mij)!

4. bestellen (ernennen):

bestellen

aanstellen

bestellen

benoemen

5. bestellen AGR. (Acker, Feld):

bestellen

bewerken

du hast hier nichts zu bestellen!

je hebt hier niets te zeggen [o. vertellen] !

der Athlet hatte im Wettkampf nichts zu bestellen

de atleet kwam in de wedstrijd niet aan bod [o. kwam er in de wedstrijd niet aan te pas]

wie ist es um seine Gesundheit bestellt?

hoe is het met zijn gezondheid gesteld?

er·ˈstel·len [-ˈʃtɛlən] V. trans.

1. erstellen elev. (errichten):

erstellen

bouwen

erstellen

oprichten

2. erstellen elev. (anfertigen):

erstellen

vervaardigen

erstellen

uitwerken

einen Plan erstellen

een plan opstellen [o. uitwerken]

ˈschnel·len¹ [ˈʃnɛlən] V. intr.

schnellen

opspringen

schnellen

(op)wippen

schnellen

schieten

schnellen

veren

schnellen

vliegen

das Fieber schnellte auf 40 °C

de koorts schoot omhoog tot 40 °C