Traducciones de „bouwen“ en el diccionario neerlandés » alemán

bou·wen¹ <bouwde, h. gebouwd> [bɑuwə(n)] V. trans.

bouwen (construeren)

bauen

bouwen (construeren)

erstellen form.

bouwen (groot bouwwerk)

erbauen

bouwen taalk.

bilden

bouwen taalk.

konstruieren

een feestje bouwen

eine Fete steigen lassen coloq.

ik ben een huis aan het bouwen

ich baue mir ein Haus

hypothesen bouwen fig.

Hypothesen aufstellen

een theorie op iets bouwen

eine Theorie auf etw acus. gründen

een tunnel onder een rivier bouwen

einen Fluss untertunneln

van steen bouwen

aus Stein bauen

hij wil gaan bouwen

er will bauen

bou·wen² <bouwde, h. gebouwd> [bɑuwə(n)] V. intr.

1. bouwen (zich verlaten op):

bouwen

bauen

op iem bouwen

auf jdn bauen

2. bouwen (boeren):

bouwen

eine Landwirtschaft betreiben

bouwen

Bauer [o. Landwirt] sein

Ejemplos de uso para bouwen

hypothesen bouwen fig.

Hypothesen aufstellen

op los zand bouwen fig.

auf Sand bauen

hij wil gaan bouwen

er will bauen

een nestje bouwen fig.

sich dat. ein Nest bauen

op iem bouwen

auf jdn bauen

een feestje bouwen

eine Fete steigen lassen coloq.

van steen bouwen

aus Stein bauen

een theorie op iets bouwen

eine Theorie auf etw acus. gründen

een tunnel onder een rivier bouwen

einen Fluss untertunneln

ik ben een huis aan het bouwen

ich baue mir ein Haus