alemán » neerlandés

Traducciones de „findest“ en el diccionario alemán » neerlandés (Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ˈfin·den: verbo intransitivo
ˈfin·den: verbo transitivo
ˈfin·den: verbo reflexivo
ˈwie·der·fin·den: verbo transitivo
ˈwie·der·fin·den: verbo reflexivo
zu·ein·ˈan·der·fin·den: verbo intransitivo

ˈfin·den¹ <fand, gefunden> [ˈfɪndn̩] V. intr. (den Weg finden)

de weg vinden ook fig.

nach Hause finden

de weg naar huis vinden

zur Musik finden

door de muziek aangetrokken worden

ˈfin·den² <fand, gefunden> [ˈfɪndn̩] V. trans.

1. finden (antreffen):

immer wieder einen Dummen finden

steeds weer iem vinden, die erin trapt

jdn krank finden

iem ziek aantreffen

Mittel und Wege finden

ihre Blicke finden sich

hun blikken ontmoeten elkaar

2. finden (meinen, urteilen):

van oordeel zijn

nichts dabei finden, dass …

er niets op tegen hebben dat …

ich finde, er sieht blass aus

ik vind dat hij er bleek uitziet

3. finden (entdecken):

seinen Abschluss finden

afgesloten worden

etw findet Beachtung/Berücksichtigung

op iets wordt gelet

in bestimmte Kreise Eingang finden

tot bepaalde kringen toegang krijgen

Gefallen an etw/jdm finden

behagen in iets/iem vinden [o. scheppen]

die Kraft/den Mut zu etw finden

de kracht/de moed voor iets vinden [o. kunnen opbrengen]

ˈfin·den³ [ˈfɪndn̩] V. v. refl. irreg.

1. finden:

es fand sich keiner, der …

er was niemand te vinden die …

das [o. es] wird sich (alles) finden

alles komt wel in orde

2. finden (wiederauftauchen):

teruggevonden worden

der Ring/Schlüssel hat sich gefunden

de ring/sleutel is terecht

3. finden elev.:

sich in sein Schicksal finden

zich in zijn lot schikken

4. finden elev.:

ˈwie·der·fin·den¹, ˈwie·der fin·den V. trans. irreg.

wiederfinden (auffinden) → wieder

Véase también: wieder

ˈwie·der [ˈviːdɐ] ADV.

weer

etw wieder aufbauen

ein Stück wieder aufführen TEAT.

een stuk opnieuw uitvoeren

etw wieder aufnehmen

etw wieder aufnehmen

iets weer opnemen

etw wieder aufnehmen

opnieuw met iets beginnen

jdn/etw wieder entdecken

iem/iets herontdekken/opnieuw ontdekken

jdn/etw wieder erkennen

iem/iets herkennen

etw wieder eröffnen

sich wieder finden

sich wieder finden

aangetroffen worden

sich wieder finden

zichzelf terugvinden

etw wieder finden

iets terugvinden [o. weervinden]

etw wieder finden

iets opnieuw aantreffen

wieder geboren

herboren ook fig.

etw wieder gutmachen

etw wieder gutmachen

iets herstellen

etw wieder gutmachen

wie heißt sie wieder? coloq.

hoe heet zij ook alweer?

jdn wieder impfen

iem revaccineren

jdn/etw wieder sehen

iem/iets terugzien [o. weerzien]

etw wieder tun

iets opnieuw [o. weer] [o. nog eens] doen

hin und wieder

wieder und wieder

wieder und wieder

Länder/sich wieder vereinigen

landen/zich herenigen

sich wieder verheiraten

sich wieder verheiraten

opnieuw trouwen

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets hergebruiken

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets opnieuw gebruiken

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets recupereren

jdn wieder wählen

ˈwie·der·fin·den², ˈwie·der fin·den V. v. refl. irreg.

wiederfinden → wieder

Véase también: wieder

ˈwie·der [ˈviːdɐ] ADV.

weer

etw wieder aufbauen

ein Stück wieder aufführen TEAT.

een stuk opnieuw uitvoeren

etw wieder aufnehmen

etw wieder aufnehmen

iets weer opnemen

etw wieder aufnehmen

opnieuw met iets beginnen

jdn/etw wieder entdecken

iem/iets herontdekken/opnieuw ontdekken

jdn/etw wieder erkennen

iem/iets herkennen

etw wieder eröffnen

sich wieder finden

sich wieder finden

aangetroffen worden

sich wieder finden

zichzelf terugvinden

etw wieder finden

iets terugvinden [o. weervinden]

etw wieder finden

iets opnieuw aantreffen

wieder geboren

herboren ook fig.

etw wieder gutmachen

etw wieder gutmachen

iets herstellen

etw wieder gutmachen

wie heißt sie wieder? coloq.

hoe heet zij ook alweer?

jdn wieder impfen

iem revaccineren

jdn/etw wieder sehen

iem/iets terugzien [o. weerzien]

etw wieder tun

iets opnieuw [o. weer] [o. nog eens] doen

hin und wieder

wieder und wieder

wieder und wieder

Länder/sich wieder vereinigen

landen/zich herenigen

sich wieder verheiraten

sich wieder verheiraten

opnieuw trouwen

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets hergebruiken

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets opnieuw gebruiken

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets recupereren

jdn wieder wählen

zu·ein·ˈan·der·fin·den, zu·ein·an·der ˈfin·den V. intr.

zueinanderfinden

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski