neerlandés » alemán

zwoer V.

zwoer 3. pers. sing. imperf. van zweren¹, zweren²

Véase también: zweren , zweren

zwe·ren1 <zwoor/zweerde, h. gezworen> [zwerə(n)] V. trans. (een eed afleggen)

zwoerd <zwoerd|en> [zwurt] SUST. nt

vwo [veweo] SUST. nt geen pl.

broer <broer|s> [brur] SUST. m

snoer <snoer|en> [snur] SUST. nt

woerd <woerd|en> [wurt] SUST. m

ver·voer [vərvur] SUST. nt geen pl.

2. vervoer (vervoermiddel):

vee·boer SUST. m

veeboer → veehouder

Véase también: veehouder

vee·hou·der <veehouder|s> [vehɑudər] SUST. m

zwoeren V.

zwoeren 3. pers. pl. imperf. van zweren¹, zweren²

Véase también: zweren , zweren

zwe·ren1 <zwoor/zweerde, h. gezworen> [zwerə(n)] V. trans. (een eed afleggen)

ver·woed <verwoede, verwoeder, verwoedst> [vərwut] ADJ.

2. verwoed (hartstochtelijk):

er·voer V.

ervoer 3. pers. sing. imperf. van ervaren¹, ervaren²

Véase también: ervaren , ervaren

er·va·ren2 <ervoer, h. ervaren> [ɛrvarə(n)] V. trans.

2. ervaren (vernemen):

op·roer <oproer|en> [ɔprur] SUST. nt

2. oproer (heftige beroering):

ru·moer <rumoer|en> [rymur] SUST. nt

1. rumoer (lawaai):

Lärm m
Krach m
Getöse nt

af·voer [ɑfur] SUST. m geen pl.

2. afvoer (het afwaarts voeren):

3. afvoer (pijp):

in·voer <invoer|en> [ɪnvur] SUST. m

1. invoer (het invoeren):

2. invoer (goederen):

3. invoer comput.:

woe·ker [wukər] SUST. m geen pl.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski