alemán » neerlandés

Traducciones de „stuurde“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

stu·ˈpid
ˈStun·de: sustantivo
ˈKur·de: sustantivo
ˈwur·de: verbo
ˈstun·den: verbo transitivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: stupide , stunden , wurde , Kurde y/e Stunde

stu·ˈpid

stupid [ʃtuˈpiːdə, st-] ADJ. elev. pey.:

ˈStun·de <Stunde, Stunden> [ˈʃtʊndə] SUST. f

1. Stunde (60 Minuten):

uur nt

die aktuelle Stunde POL.

het vragenuurtje

alle zwei Stunden

er kam auf [o. für ] eine Stunde vorbei

hij kwam een uurtje langs

die blaue Stunde elev.

het uur van de schemering

10 Euro die Stunde verlangen coloq.

10 euro per uur vragen

zu früher Stunde

vroeg (in [o. op] de morgen)

ich war eine Stunde gegangen

ik had een uur gelopen

eine geschlagene Stunde coloq.

10 Euro für die Stunde [o. in der Stunde] [o. pro Stunde] verlangen

10 euro per uur vragen

mit einer Geschwindigkeit von 50 Kilometern in der Stunde fahren

met een snelheid van 50 kilometer per uur rijden

eine knappe Stunde

eine knappe Stunde

zu später [o. vorgerückter ] Stunde elev.

laat (op de dag [o. avond] )

um diese Stunde

Stunde um Stunde

unter einer Stunde bin ich nicht fertig

in minder dan een uur ben ik niet klaar

in drei viertel Stunden

in drie kwartier (tijd)

in drei viertel Stunden

over drie kwartier

vor einer Stunde

een uur geleden

eine Stunde Weges elev.

zu dieser Stunde

2. Stunde (Unterrichtsstunde):

les

(les)uur

Stunden erteilen [o. geben ] [o. halten ]

3. Stunde fig. (Zeitraum von kurzer Dauer):

ogenblik nt

moment nt

bis zur Stunde

bis zur Stunde

tot op het moment

das Gebot der Stunde elev.

de eis van het ogenblik

zu gelegener Stunde

te gelegener ure [o. tijd]

seine große Stunde war gekommen

het grote ogenblik was voor hem aangebroken

in letzter Stunde

ihre schwere Stunde elev.

de tijd van haar bevalling

zur selben Stunde

zur selben Stunde

op hetzelfde moment

von Stund an veraltet elev.

van dat ogenblik af

zu jeder Stunde

zu jeder Stunde

op dit [o. het] ogenblik

jedem schlägt seine Stunde provb.

≈ iedereen krijgt zijn beurt

jedem schlägt seine Stunde provb.

de bleke dood spaart klein nog groot

ˈKur·de (Kur·din) <Kurden, Kurden> [ˈkʊrdə] SUST. m (f) coloq.

Kurde (Kur·din)

Koerd(Koerdse) m (f)

ˈwur·de [ˈvʊrdə] V.

wurde 3. pers sing. imperf. von werden¹, werden², werden³

Véase también: werden , werden , werden

ˈwer·den³ <wird, wurde, (ge)worden> [ˈveːɐ̯dn̩] V. vb aux.

werdendes Leben

zich ontwikkelend [o. ongeboren] leven

mir wird kalt (als Empfindung auftreten)

ik krijg het koud

mir wird schwach

ik word niet goed

mir wird [o. ich werde] schwindlig

ik word duizelig

eine werdende Mutter

een aanstaande moeder

ein werdender Priester

een aankomend priester

schwach werden coloq. fig.

door de knieën gaan

schwach werden coloq. fig.

voor de verleiding bezwijken [o. zwichten]

ˈwer·den² <wird, wurde, (ge)worden> [ˈveːɐ̯dn̩] V. vb aux.

1. werden Hilfsverb des Passivs:

der Mann ist gerettet worden

de man is gered

2. werden Hilfsverb des Futurs:

gaan

es wird (bald) regnen

er is regen op komst

wer wird denn gleich weinen? coloq.

wie gaat er nou meteen huilen?

3. werden (modales Hilfsverb):

würdest du das für mich tun?

zou je dat voor mij willen doen?

er wird gestern zurückgekommen sein

hij is waarschijnlijk gisteren teruggekomen

ˈwer·den¹ <wird, wurde, (ge)worden> [ˈveːɐ̯dn̩] V. intr.

1. werden (entstehen, sich entwickeln):

zich ontwikkelen

daraus wird nichts!

daar komt niets van in!

was soll bloß aus ihr werden?

wat moet er toch van haar terechtkomen?

der Junge wird noch coloq.

de jongen is nog in zijn ontwikkeling

mit Arbeiten wird es nichts werden

van werken zal niet veel komen

nichts werden

es wird schon werden coloq.

het zal wel loslopen [o. lukken]

es will nicht werden

het wil maar niet (lukken)

zum Dieb werden

een dief worden

das wurde ihm zum Verhängnis

dat werd hem noodlottig

2. werden (passieren, geschehen):

na, wird(')s bald [o. endlich ]? coloq.

komt er (nou) nog wat van?

was nicht ist, kann noch werden

wat niet is, kan nog komen

und wie ist es dann noch geworden?

en hoe is het toen nog afgelopen?

was soll nun werden? coloq.

wat gaat er nu gebeuren?

was soll nun werden? coloq.

hoe moet het nu verder?

und was wird, wenn er nicht zahlt?

en wat gebeurt er als hij niet betaalt?

3. werden veraltet elev. (zuteilwerden):

ten deel vallen

ihm wurde Befehl, dass …

hij kreeg het bevel dat …

sein Lohn soll ihm werden

hij zal zijn loon krijgen

nicht mehr werden coloq.

helemaal de kluts kwijt zijn

nicht mehr werden coloq.

nicht mehr werden coloq.

wieder werden coloq.

wieder werden coloq.

morgen wird es drei Jahre, seit …

morgen is het drie jaar geleden sinds …

ˈstun·den [ˈʃtʊndn̩] V. trans.

uitstel (van betaling) geven [o. verlenen] (voor)

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski