Traducciones de „mildes“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

mil·le <mille> [mil] SUST. nt

mille

Mille f coloq.

per mille

pro mille

zij verdient veertig mille per jaar

sie verdient vierzig Mille im Jahr coloq.

mi·lieu <milieu|s> [mɪljø] SUST. nt

1. milieu (sociale kring):

milieu

Milieu nt

2. milieu biol.:

milieu

Milieu nt

milieu

Umwelt f

de vervuiling van het milieu

die Verschmutzung der Umwelt

3. milieu (onderwereld):

milieu

Unterwelt f

wie·des [widəs]

dat is nogal wiedes!

das ist doch klar!

mild <milde, milder, mildst> [mɪlt] ADJ.

1. mild (gul):

mild

großzügig

2. mild (overvloedig):

mild

reichlich

3. mild (welwillend):

mild

mild

een milde straf

eine milde Strafe

4. mild (zacht):

mild

mild

een milde regen

ein milder Regen

gil·de <gilde|n, gilde|s> [ɣɪldə] SUST. nt of m of f

gilde

Gilde f

gilde

Zunft f

wil·de <wilde|n> [wɪldə] SUST. m en f

1. wilde (primitief volk):

wilde

Wilde(r) f(m)

2. wilde (wildebras):

wilde

Wildfang m

mid·del <middel|en> [mɪdəl] SUST. nt

1. middel (taille):

middel

Taille f

iem bij [o. om ] het middel pakken

jdn um die Taille fassen

die jurk is te nauw om het middel

das Kleid ist zu eng in der Taille

2. middel (hulpmiddel):

middel

Mittel nt

alle middelen aanwenden

alle Mittel einsetzen

middelen van bestaan

Erwerbsmittel nt

desinfecterend middel

Desinfektionsmittel nt

door middel van

mittels +gen.

door middel van

durch +acus.

3. middel (geneesmiddel):

middel

Mittel nt

middel

Medikament nt

kalmerend middel

Beruhigungsmittel nt

verdovende middelen

Betäubungsmittel nt

verdovende middelen (drugs)

Drogen pl.

verdovende middelen (drugs)

Rauschgift nt

het middel is soms erger dan de kwaal provb.

das (Heil)mittel ist oft schlimmer als die Krankheit

4. middel (geld, bezit) pl.:

middel

Mittel pl.

middel

Gelder pl.

gefinancierd uit algemene middelen

aus öffentlichen Mitteln finanziert

uit eigen middelen financieren

aus privaten Mitteln finanzieren

's lands middelen

die Staatsgelder pl.

liquide middelen

flüssige Mittel pl.

zonder middelen

mittellos

5. middel jur. (rechtsmiddel):

middel

Rechtsmittel nt

mid·den¹ <midden|s> [mɪdə(n)] SUST. nt

1. midden (plaats, punt):

midden

Mitte f

midden

Mittelpunkt m

midden

Zentrum nt

iets in het midden laten fig.

etw dahingestellt sein lassen

iets in het midden brengen fig.

etw vorbringen

zij woont in het midden van de stad

sie wohnt in der Stadtmitte

2. midden (tijdstip):

midden

Mitte f

in het midden van mei

Mitte Mai

in het midden van de winter/op het midden van de dag

mitten im Winter/am Tag(e)

3. midden (verzameling):

midden

Mitte f

te midden van

inmitten +gen.

4. midden (denk-, handelwijze):

midden

Mitte f

5. midden (omgeving):

midden

Mitte f

midden

Kreis m

dat houdt het midden tussen … en …

das liegt in der Mitte von … und … +dat.

iem uit ons midden

jd aus unserer Mitte

mij·den <meed, h. gemeden> [mɛidə(n)] V. trans.

1. mijden (ontwijken):

mijden

meiden

mijden

aus dem Weg gehen +dat.

iem mijden als de pest

≈ jdn meiden wie die Pest

2. mijden (er niet komen):

mijden

meiden

min·der¹ [mɪndər] ADJ.

minder (geringer)

geringer

minder (geringer)

weniger

minder (lager)

niedriger

van minder belang

von geringerer Bedeutung

van minder belang

weniger wichtig

het niet met minder doen

sich nicht mit weniger zufriedengeben

van mindere kwaliteit

von schlechterer Qualität

kan het wat minder? (minder luid)

geht es nicht etwas leiser?

kan het wat minder? (minder veel)

etwas weniger bitte!

het wordt minder met de omzet

der Umsatz lässt nach

hij wilde niet minder zijn dan zijn collega

er wollte nicht hinter seinem Kollegen zurückstehen

mild·heid [mɪlthɛɪt] SUST. f geen pl.

1. mildheid (toegeeflijkheid):

mildheid

Milde f

mildheid

Nachsicht f

de gevangenen met mildheid behandelen

die Gefangenen mit Nachsicht behandeln

2. mildheid (goedgeefsheid):

mildheid

Freigebigkeit f

mildheid

Großzügigkeit f

hij werd geprezen om zijn mildheid

er wurde wegen seiner Großzügigkeit gelobt

3. mildheid (zachtheid):

mildheid

Milde f

mil·joen <miljoen|en> [mɪljun] SUST. nt

miljoen

Million f

de verliezen lopen in de miljoenen

die Verluste gehen in die Millionen

twee miljoen

zwei Millionen

min·de·re <mindere|n> [mɪndərə] SUST. m en f

1. mindere (ondergeschikte):

mindere

Untergebene(r) f(m)

2. mindere gesch.:

mindere

Mannschaften pl.

3. mindere (minder bekwame):

mindere

Unterlegene(r) f(m)

hij bleek op alle punten haar mindere te zijn

er war ihr in jeder Hinsicht unterlegen