neerlandés » alemán
Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: gevangen , gehangen , afhangen , aaneenhangen , onbevangen , aanvangen , uithangen , aanhangen , behangen y/e bevangen

af·han·gen <hing af, h. afgehangen> [ɑfhɑŋə(n)] V. intr.

1. afhangen (naar beneden hangen):

ge·han·gen V.

gehangen volt. deelw. van hangen¹, hangen²

Véase también: hangen , hangen

han·gen1 <hing, h. gehangen> [hɑŋə(n)] V. trans. (bevestigen, ophangen)

aan·een·han·gen <hing aaneen, h. aaneengehangen> [anenhɑŋə(n)] V. intr.

be·van·gen <beving, h. bevangen> [bəvɑŋə(n)] V. trans.

be·han·gen <behing, h. behangen> [bəhɑŋə(n)] V. trans.

1. behangen (bedekken):

2. behangen (met behang bekleden):

aan·han·gen2 <hing aan, h. aangehangen> [anhɑŋə(n)] V. intr.

1. aanhangen (hangende vast blijven zitten):

uit·han·gen2 <hing uit, h. uitgehangen> [œythɑŋə(n)] V. trans.

1. uithangen (naar buiten hangen):

3. uithangen (zich voordoen als):

on·be·van·gen <onbevangen, onbevangener, onbevangenst> [ɔmbəvɑŋə(n)] ADJ.

1. onbevangen (onbeschroomd):


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski