Traducciones de „kri“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

krik <krik|ken> [krɪk] SUST. f (toestel)

krik

Wagenheber m

krik

Heber m

krib <kribben> [krɪp] SUST. f

krib

Buhne f al. norte

krib

Kribbe f

cri [kri] SUST. m geen pl.

le dernier cri

der letzte Schrei

kei <kei|en> [kɛi] SUST. m

1. kei (rolsteen):

kei

Kiesel m

2. kei (kassei):

kei

Kopfstein m

iem op de keien zetten fig.

jdn auf die Straße setzen

3. kei (persoon):

kei

Könner m

Jan is een kei in wiskunde

Jan ist ein Ass in Mathematik

4. kei (zwerfblok):

kei

Findling m

de Amersfoortse kei

der Findling von Amersfoort

krak <krak|ken> [krɑk] SUST. m

krak

Knack(s) m

kruk² <kruk|ken> [krʏk] SUST. m (knoeier)

kruk

Krücke f

kruk

Flasche f

kruk

Stümper m

krap <krappe, krapper, krapst> [krɑp] ADJ.

1. krap (nauw(sluitend)):

krap

knapp

krap

eng

de schoenen zijn aan de krappe kant

die Schuhe sind ziemlich eng

2. krap (gering; zonder speelruimte):

krap

knapp

iem krap houden

jdn kurz halten

een krappe meerderheid

eine knappe Mehrheit

krap bij kas zitten

knapp bei Kasse sein

krap in zijn tijd zitten

wenig Zeit haben

kras¹ <kras|sen> [krɑs] SUST. f

1. kras (beweging, haal):

kras

Strich m

2. kras (indruk, geluid):

kras

Kratzer m

een tafel vol krassen

ein zerkratzter Tisch

krat <krat|ten> [krɑt] SUST. nt

krat

Kiste f

krat (van hout)

Lattenkiste f

krat (voor flessen)

Kasten m

een krat sinaasappelen

eine Kiste Apfelsinen

krom <kromme, krommer, kromst> [krɔm] ADJ.

1. krom:

krom (gebogen)

krumm

krom (rug)

schief

krom (weg)

kurvig

kromme lijnen wisk.

Kurven pl.

een kromme redenering fig.

eine schiefe Argumentation

de kat maakt een kromme rug

die Katze macht einen Buckel

kromme sprongen maken (buitensporig leven)

große Sprünge machen

kromme sprongen maken (bedrog plegen)

krumme Geschäfte machen

kromme sprongen maken (zich uit moeilijkheden redden)

sich herauswinden

de deur trekt krom

die Tür verzieht sich

dat is om je krom te lachen fig.

das ist zum Kringeln

2. krom (verkeerd, gebrekkig):

krom

schief

kromme streken uithalen

krumme Dinger drehen

krot <krot|ten> [krɔt] SUST. nt

krot

Hütte f

krot

Bude f

krot

Bruchbude f pey.

in een krot huizen

in einem Loch hausen

krul <krul|len> [krʏl] SUST. f

1. krul (spiraalvormige ronding):

krul

Ringel m

krul

Kringel m

2. krul (haarlok):

krul

Locke f

krul

Haarlocke f

krullen in het haar zetten

(jdm [o. sich] ) die Haare aufdrehen

3. krul:

krul (gekruld haar: fijne, korte krulletjes)

Kraushaar nt kein pl.

krul (gekruld haar: fijne, korte krulletjes)

krause Haare pl.

krul (gekruld haar: grove krullen)

Locken pl.

krul (gekruld haar: grove slag)

Wellen pl.

4. krul (schaafspaan):

krul

Hobelspan m

5. krul (versiersel):

krul

Schnörkel m

een sierlijke krul onder zijn naam

ein (zierlicher) Schnörkel unter seinem Namen

krab <krab|ben> [krɑp] SUST. f

1. krab (dier):

krab

Krabbe f

2. krab (schram):

krab

Kratzer m

kram <kram|men> [krɑm] SUST. f

1. kram (staaf, draad):

kram

Krampe f

2. kram med.:

kram

Klammer f

krop <krop|pen> [krɔp] SUST. m

1. krop (groenten):

krop

Kopf m

een krop sla

ein Kopf Salat

een krop sla

ein Salatkopf

2. krop (voormaag):

krop

Kropf m

3. krop (gezwel):

krop

Kropf m

abri <abri|'s> [abri] SUST. m

abri

Wartehäuschen nt

pa·ri¹ [pari] SUST. nt geen pl.

pari

Nennwert m

boven pari kopen

über pari kaufen

ka·ki¹ [kaki, keki] SUST. nt geen pl. (katoenen stof; kleur)

kaki

Kaki m

ki·wi <kiwi|'s> [kiwi] SUST. m

1. kiwi (vrucht):

kiwi

Kiwi f

2. kiwi (loopvogel):

kiwi

Kiwi m

ka·li [kali] SUST. m geen pl.

kali

Kali nt