neerlandés » alemán

ge·la·ti·ne <gelatine|s> [ʒelatinə] SUST. f

ge·la·ten1 <gelaten, gelatener, gelatenst> [ɣəlatə(n)] ADJ.

gel·den1 <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] V. intr.

1. gelden (meetellen):

2. gelden (gewaardeerd worden):

ge·le·den1 [ɣəledə(n)] ADJ.

2. geleden (voorbij):

ver·la·den <verlaadde, h. verladen> [vərladə(n)] V. trans.

over·le·de·ne <overledene|n> [ovərledənə] SUST. m en f

ge·las·tig·de <gelastigde|n> [ɣəlɑstəɣdə] SUST. m en f

ont·la·den1 <ontlaadde zich, h. zich ontladen> [ɔntladə(n)] V. wk ww

ontladen zich ontladen (zich bevrijden):

uit·la·den <laadde uit, h. uitgeladen> [œytladə(n)] V. trans.

ge·lag <gelag|en> [ɣəlɑx] SUST. nt

1. gelag (vertering, spijs en drank):

Zeche f coloq.

2. gelag (eet- en drinkpartij):

Gelage nt coloq.

ge·laat [ɣəlat] SUST. nt geen pl.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski