neerlandés » alemán

dicht1 [dɪxt] ADJ.

dicht2 [dɪxt] ADV. (op geringe afstand)

Ejemplos de uso para dicht

mondje dicht!
Mund halten! coloq.
kop dicht!
halt die Klappe!
dicht geboomte
dichte(r) Baumbestand m
de wond gaat dicht
die Wunde verheilt
dicht op elkaar wonen
dicht gedrängt wohnen
alle hoofdwegen zaten dicht
alle Hauptstraßen waren verstopft
mijn neus zit dicht
meine Nase ist verstopft
dicht boven de grond
in Bodennähe
dicht opeen schrijven
in eng gedrängter Schrift schreiben
mond open en ogen dicht!
Mund auf, Augen zu!
dicht bij het doel zijn
dem Ziel nahe sein
dicht bij de wind houden
hart am Wind segeln
dicht bij zijn werk wonen
in der Nähe des Arbeitsplatzes wohnen
dat doet de deur dicht!
das ist ja die Höhe!
vorst dicht aan de grond
Bodenfrost
een dicht net van spoorwegen
ein dichtes Schienennetz [o. Eisenbahnnetz]
zich dicht tegen iem aanvlijen
sich eng an jdn anschmiegen
de bomen staan dicht opeen
die Bäume stehen dicht beieinander
dicht bij het vuur zitten
nahe am Feuer sitzen
(te) dicht op elkaar rijden
(zu) dicht auffahren

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Consultar los diccionarios
Los más populares