neerlandés » alemán

be·klop·pen <beklopte, h. beklopt> [bəklɔpə(n)] V. trans.

ge·vo·gel·te [ɣəvoɣəltə] SUST. nt geen pl.

1. gevogelte (vogels voor consumptie):

2. gevogelte (de gezamenlijke vogels):

Vögel pl.
Federwild nt espec.

ge·klo·ven V.

gekloven volt. deelw. van kluiven

Véase también: kluiven

klui·ven <kloof, h. gekloven> [klœyvə(n)] V. intr.

1. kluiven (knagen):

kauen an +dat.

2. kluiven (sabbelen):

kauen an +dat.

3. kluiven (werk, moeite hebben):

ge·klom·men V.

geklommen volt. deelw. van klimmen

Véase también: klimmen

klim·men <klom, h./i. geklommen> [klɪmə(n)] V. intr.

2. klimmen (rijdend, fietsend):

4. klimmen (toenemen, vermeerderen):

ge·klon·ken V.

geklonken volt. deelw. van klinken¹, klinken²

Véase también: klinken , klinken

klin·ken1 <klonk, h. geklonken> [klɪŋkə(n)] V. trans. (ambacht(elijk))

ge·klet·ter [ɣəklɛtər] SUST. nt geen pl.

ge·he·mel·te <gehemelte|n, gehemelte|s> [ɣəheməltə] SUST. nt

af·klop·pen <klopte af, h. afgeklopt> [ɑfklɔpə(n)] V. trans.

op·klop·pen <klopte op, h. opgeklopt> [ɔpklɔpə(n)] V. trans.

1. opkloppen (doen opzetten):

2. opkloppen (overdrijven):

ge·klets [ɣəklɛts] SUST. nt geen pl.

1. geklets (geleuter):

Geschwätz nt coloq.
Gefasel nt coloq.
Gequatsche nt coloq.

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski