neerlandés » alemán

ge·bra·den V.

gebraden → braden¹, → braden²

Véase también: braden , braden

bra·den2 <braadde, h. gebraden> [bradə(n)] V. intr.

bra·den1 <braadde, h. gebraden> [bradə(n)] V. trans.

ver·ste·nen1 <versteende, i. versteend> [vərstenə(n)] V. intr.

1. verstenen (tot steen worden):

ge·bro·ken1 [ɣəbrokə(n)] ADJ.

ge·brui·ken <gebruikte, h. gebruikt> [ɣəbrœykə(n)] V. trans.

2. gebruiken (toepassen):

4. gebruiken (harddrugs innemen):

ge·brui·ker <gebruiker|s> [ɣəbrœykər] SUST. m

2. gebruiker (heroïnegebruiker):

ge·broe·ders [ɣəbrudərs] SUST.

bak·ste·nen [bɑkstenə(n)] ADJ. atrbv.

barn·ste·nen [bɑrənstenə(n)] ADJ. atrbv.

Bernstein-
bernstein-

ont·ke·te·nen <ontketende, h. ontketend> [ɔntketənə(n)] V. trans.

1. ontketenen (doen losbarsten):

entfachen form.

2. ontketenen (van zijn ketenen bevrijden):

be·die·nen2 <bediende zich, h. zich bediend> [bədinə(n)] V. wk ww

bedienen zich bedienen (gebruiken):

sich bedienen +gen.

ka·toe·nen [katunə(n)] ADJ.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski