neerlandés » alemán

af·ste·ken1 <stak af, i. afgestoken> [ɑfstekə(n)] V. intr.

2. afsteken (wegvaren):

strek·ken1 <strekte, h. gestrekt> [strɛkə(n)] V. trans. (in lengterichting brengen)

ge·stre·ken V.

gestreken volt. deelw. van strijken¹, strijken²

Véase también: strijken , strijken

strij·ken2 <streek, h./i. gestreken> [strɛikə(n)] V. intr.

1. strijken (zich laten gladmaken):

2. strijken (bespelen):

om·stre·ken [ɔmstrekə(n)] SUST. pl.

los·trek·ken <trok los, h. losgetrokken> [lɔstrɛkə(n)] V. trans.

2. lostrekken (openen):

uit·strek·ken1 <strekte uit, h. uitgestrekt> [œytstrɛkə(n)] V. trans.

stre·ken V.

streken 3. pers. pl. imperf. van strijken¹, strijken²

Véase también: strijken , strijken

strij·ken2 <streek, h./i. gestreken> [strɛikə(n)] V. intr.

1. strijken (zich laten gladmaken):

2. strijken (bespelen):

af·stro·pen <stroopte af, h. afgestroopt> [ɑfstropə(n)] V. trans.

1. afstropen (door stropen verwijderen):

2. afstropen (villen):

af·straf·fen <strafte af, h. afgestraft> [ɑfstrɑfə(n)] V. trans.

1. afstraffen (bestraffen):

2. afstraffen (de mantel uitvegen):

ge·laats·trek·ken [ɣəlatstrɛkə(n)] SUST. pl.

uit·chec·ken <checkte uit, h. uitgecheckt> [œytʃɛkə(n)] V. intr. verk.

af·kic·ken <kickte af, i. afgekickt> [ɑfkɪkə(n)] V. intr.

strek·kend [strɛkənt] ADJ.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski