Traducciones de „verrukken“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ver·ˈrü·cken V. trans.

verrücken

verplaatsen

verrücken

verschuiven

verrücken

verzetten

die Grenzen verrücken fig.

de grenzen verleggen

ver·ˈru·fen ADJ.

verrufen

berucht

verrufen

slecht bekendstaand

ver·ˈre·cken V. intr.

1. verrecken:

verrecken (krepieren)

verrekken

verrecken (von Tieren)

creperen

2. verrecken vulg. (kaputtgehen):

das tu ich ums Verrecken nicht!

dat doe ik om de dooie dood niet!

ver·ˈren·ken [fɛɐ̯ˈrɛŋkn̩] V. trans.

1. verrenken:

verrenken

verzwikken

verrenken

verstuiken

verrenken

verrekken

ich habe mir den Fuß verrenkt

ik heb mijn voet verzwikt

sich dat. den Hals verrenken

de hals uitrekken

2. verrenken:

verrenken

in allerlei vreemde bochten draaien

ver·ˈrau·chen¹ V. intr.

1. verrauchen (sich in Rauch auflösen):

verrauchen

verroken

verrauchen

in rook opgaan

2. verrauchen fig. (vergehen):

verrauchen

verdwijnen

verrauchen

overgaan

sein Ärger verrauchte allmählich

zijn ergernis verdween geleidelijk

ver·ˈrüh·ren V. trans.

verrühren

erdoor [o. door elkaar] roeren

ver·ˈra·ten¹ V. trans. irreg.

1. verraten (ausplaudern):

verraten

verraden

verraten

verklappen

sich verraten und verkauft fühlen

zich volledig in de steek gelaten voelen

2. verraten (Verrat üben):

verraten

verraden

verraten

in de steek laten

3. verraten (preisgeben):

verraten

verraden

verraten

tonen

ver·ˈro·hen² [fɛɐ̯ˈroːən] V. trans.

verrohen

verruwen

verrohen

ruw(er) maken

ver·ˈreg·nen¹ V. intr.

verregnen

verregenen

ver·ˈrei·sen V. intr.

verreisen

op reis gaan

ver·ˈrei·ßen V. trans. irreg.

1. verreißen coloq.:

verreißen

afkraken

verreißen

afkammen

2. verreißen coloq.:

verreißen

plotseling omgooien [o. wenden]

das Steuer verreißen

het stuur omgooien

ver·ˈros·ten V. intr.

verrosten

verroesten

ver·ˈrei·ben V. trans. irreg.

verreiben

uitsmeren

verreiben

uitwrijven

ver·ˈren·nen V. v. refl. irreg.

verrennen

vastlopen

verrennen

verdwalen

verrennen

de verkeerde kant uit lopen

sich in eine Idee verrennen fig.

zich blind staren op een idee

ver·ˈrot·ten V. intr.

verrotten (faulen)

verrotten

verrotten (verwahrlosen)

vergaan

ver·ˈrut·schen V. intr.

verrutschen

verschuiven

verrutschen

wegglijden

ver·ˈrucht [fɛɐ̯ˈruːxt] ADJ.

1. verrucht (anstößig):

verrucht

laag(hartig)

verrucht

snood

2. verrucht (lasterhaft):

verrucht

zondig

verrucht

goddeloos

ver·ˈrückt [fɛɐ̯ˈrʏkt] ADJ.

1. verrückt coloq. (geisteskrank):

verrückt

gek

verrückt

krankzinnig

verrückt

niet goed wijs

meine Uhr spielt verrückt coloq.

mijn horloge is van de wijs

der Chef spielt heute mal wieder verrückt coloq.

de baas heeft het vandaag weer op zijn heupen

2. verrückt (versessen):

verrückt

gek

verrückt

mal

verrückt

abnormaal

verrückt auf etw sein coloq.

dol op [o. gek van] iets zijn

3. verrückt coloq.:

verrückt (ausgefallen)

buitengewoon

verrückt (in starkem Maße)

enorm