Traducciones de „treurenden“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ver·ˈen·den [fɛɐ̯ˈʔɛndn̩] V. intr.

verenden

creperen

ˈTreu·hän·der(in) <Treuhänders, Treuhänder> [ˈtr͜ɔyhɛndɐ] SUST. m(f) DER.

Treuhänder(in)

trustee m en f

Treuhänder(in)

vertrouwensman(vertrouwensvrouw) m (f)

be·ˈwen·den V. intr.

es bei etw bewenden lassen

het bij iets laten

es mit etw bewenden lassen selten

het bij iets laten

ˈzu·sen·den V. trans. irreg.

zusenden

toezenden

zusenden

(toe)sturen

ˈzu·wen·den V. trans. irreg.

1. zuwenden (hinwenden):

zuwenden

toedraaien

zuwenden

toekeren

zuwenden

toewenden

das dem Garten zugewandte Zimmer

de aan de tuinkant gelegen kamer

2. zuwenden (beschäftigen mit):

zuwenden

richten op

zuwenden

bezighouden met

sich den Radikalen zuwenden

de kant van de radicalen kiezen

sich einem Studium zuwenden

zich aan een studie wijden

3. zuwenden (zukommen lassen):

zuwenden

doen toekomen

ˈtreu·sor·gend, ˈtreu sor·gend ADJ.

treusorgend → treu

Véase también: treu

treu [tr͜ɔy ] ADJ.

1. treu (loyal, keinen Seitensprung machend):

treu

trouw

treu

getrouw

jdm treu ergeben sein

iem trouw [o. innig toegedaan] zijn

ein treu gesinnter Freund

een trouwe vriend

jdm etw zu treuen Händen übergeben

iem iets in bewaring geven [o. toevertrouwen om te bewaren]

treu sorgend coloq.

zorgzaam

treu sorgend coloq.

trouw zorgend

2. treu +dat. elev. (zufolge):

treu

overeenkomstig

treu

volgens

treu

trouw (aan)

treu

getrouw

treu dem Beschluss

overeenkomstig het besluit

3. treu coloq. (treuherzig):

treu

naïef

treu

onnozel

treu

trouwhartig

treu und bieder [o. brav]

braafjes

treu und bieder [o. brav]

gedwee

treu und bieder [o. brav]

door en door braaf

treu und bieder [o. brav]

doodgoed

ˈtreu·hän·de·risch [ˈtr͜ɔyhɛndərɪʃ] ADJ. DER.

treuhänderisch

van [o. als] trustee

treuhänderisch

fiduciair

etw treuhänderisch verwalten

iets fiduciair [o. als trustee] beheren

ˈTreu·hand <Treuhand> SUST. f kein pl.

1. Treuhand DER.:

Treuhand

trusteeship

2. Treuhand:

Treuhand

afwikkelingsmaatschappij voor het voormalige DDR-vermogen

ˈtreu·her·zig ADJ.

treuherzig

trouwhartig

treuherzig

argeloos

ˈTrend·wen·de SUST. f

Trendwende

kentering [o. ommezwaai] (in de trend)

ˈab·wen·den V. trans.

1. abwenden (zur Seite wenden):

abwenden

afwenden

abwenden

afkeren

den Kopf abwenden

het hoofd afwenden

sich von seinen Bekannten abwenden fig.

zich van zijn kennissen afkeren

2. abwenden (verhindern):

Gefahren/Hiebe abwenden

gevaren/houwen afwenden

ˈan·wen·den V. trans.

1. anwenden (gebrauchen):

anwenden

gebruiken

anwenden

besteden

2. anwenden (übertragen):

anwenden

toepassen

ein Gesetz/einen Paragrafen auf einen Fall anwenden

een wet/paragraaf op een geval toepassen

ˈab·sen·den V. trans.

1. absenden:

absenden

(af)zenden

absenden

verzenden

2. absenden:

absenden

uitzenden