neerlandés » alemán

ge·trei·ter [ɣətrɛɪtər] SUST. nt geen pl.

stil·te <stilte|s> [stɪltə] SUST. f

3. stilte (zonder wind):

Stille f
Ruhe f

ge·tikt [ɣətɪkt] ADJ.

1. getikt (idioot):

bekloppt coloq.
behämmert coloq.

2. getikt (getypt):

ge·tij·de <getijden> [ɣətɛidə] SUST. nt

2. getijde (rooms-katholiek) pl.:

Horen pl.

kil·te [kɪltə] SUST. f geen pl.

ge·tal <getal|len> [ɣətɑl] SUST. nt

1. getal (uitdrukking van een veelheid):

Zahl f

2. getal (voorstelling van een hoeveelheid):

Zahl f
Ziffer f

ge·tapt [ɣətɑpt] ADJ.

ge·tier [ɣətir] SUST. nt geen pl.

get·to <getto|'s> [ɡɛto, ɣɛto] SUST. nt

G(h)etto nt

ge·tuigd [ɣətœyxt] ADJ.

1. getuigd (met een tuig, toom):

2. getuigd scheepv.:

ge·ti·teld [ɣətitəlt, ɣətɪtəlt] ADJ.

2. getiteld (een titel voerend):

ge·trou·we <getrouwe|n> [ɣətrɑuwə] SUST. m en f

Getreue(r) f(m)

ge·troos·ten <getroostte zich, h. zich getroost> [ɣətrostə(n)] V. wk ww zich getroosten


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski