Traducciones de „etto“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈGet·to <Gettos, Gettos> [ˈgɛto] SUST. nt

Getto

getto nt ook fig.

ˈnet·to [ˈnɛto] ADV. ECON.

netto

netto

ˈpet·to [ˈpɛto] coloq.

etw in petto haben

iets in petto hebben [o. houden]

ˈGhet·to SUST. nt

Ghetto → Getto

Véase también: Getto

ˈGet·to <Gettos, Gettos> [ˈgɛto] SUST. nt

Getto

getto nt ook fig.

etc.

etc.

etc.

Véase también: et cetera

et ˈce·te·ra

et cetera

et cetera

ˈet·wa [ˈɛtva] ADV.

1. etwa (ungefähr, annähernd):

etwa

ongeveer

etwa

bij benadering

in etwa

enigszins

in etwa

ongeveer

in etwa

tot op zekere hoogte

2. etwa (zum Beispiel):

etwa

bijvoorbeeld

wie etwa

zoals bijvoorbeeld

3. etwa (womöglich):

etwa

misschien

etwa

soms

etwa nicht?

niet soms?

Sie denken doch nicht etwa, dass …

u denkt toch zeker niet, dat …

ˈVe·to <Vetos, Vetos> [ˈveːto] SUST. nt

Veto

veto(recht) nt

ˈTo·to <Totos, Totos> [ˈtoːtoː] SUST. nt nt m

Toto

toto

ˈFo·to <Fotos, Fotos> [ˈfoːto] SUST. nt [o. f]

Foto

foto

ˈAu·to <Autos, Autos> [ˈ͜auto] SUST. nt

1. Auto (Wagen):

Auto

auto(mobiel)

Auto

wagen

aus dem Auto steigen

uit de auto stappen

ein gebrauchtes Auto

een tweedehands auto

2. Auto (Typ):

Auto

auto(type)

wie ein Auto gucken coloq.

grote ogen opzetten

ˈda·to [ˈdaːto] ADV. elev.

dato

dato

dato

heden

bis dato

tot heden

ˈNATO, ˈNa·to [ˈnaːto] <NATO> SUST. f kein pl.

NATO

NAVO

NATO

NATO

Bett <Bett(e)s, Betten> [bɛt] SUST. nt

Bett

bed nt

sich ins gemachte Bett legen fig.

in een opgemaakt bed komen

im Bett liegen

in (zijn) bed liggen

ins Bett gehen

naar bed gaan

das Bett machen

het bed opmaken

zu Bett sein

in [o. op] (zijn) bed zijn [o. liggen]

zu Bett gehen elev.

naar bed gaan

sich zu Bett legen elev.

naar bed gaan

fett [fɛt] ADJ.

1. fett (dick, fetthaltig):

fett

vet(rijk)

das macht den Kohl nicht fett

dat haalt niets uit

davon wirst du [o. wird man] nicht fett coloq. irón. fig.

daar zul je niet vet van soppen

davon wirst du [o. wird man] nicht fett coloq. irón. fig.

dat brengt niet veel op

2. fett (gemästet sein):

fett füttern

vetmesten

3. fett (üppig):

fetter Boden

vette [o. vruchtbare] bodem [o. grond]

4. fett (laut):

eine fette Lache/ Stimme coloq. fig.

een vette lach/stem

5. fett TIPOGR.:

fett gedruckt TIPOGR.

vet(jes) gedrukt

fette Schlagzeilen

vette koppen

Fette Henne BOT.

vetkruid

Fette Henne BOT.

sedum

Fett <Fett(e)s, Fette> [fɛt] SUST. nt

1. Fett (zum Schmieren):

Fett

vet nt

sein Fett (ab)bekommen [o. (ab)kriegen ] coloq.

zijn vet krijgen

das Fett abschöpfen

het vet afscheppen ook fig.

pflanzliche/tierische Fette

plantaardige/dierlijke vetten

sein Fett (weg)haben coloq.

zijn (verdiende) loon [o. straf] gekregen hebben

2. Fett (vom Körper: Fettgewebe) kein pl.:

Fett

vet nt

Fett ansetzen

vet [o. dik] worden

im [o. in seinem] eigenen Fett ersticken coloq.

aan zijn welstand te gronde gaan

von seinem Fett zehren coloq. fig.

op zijn vet teren

im Fett schwimmen [o. sitzen] coloq.

in het geld zwemmen

Fett schwimmt oben provb.

vet drijft boven

nett [nɛt] ADJ.

1. nett (liebenswert):

nett

aardig

nett

leuk

nett

sympathiek

nett zu jdm sein

aardig voor [o. vriendelijk tegenover] iem zijn

seien Sie bitte so nett und reichen Sie mir das Buch

zou u zo vriendelijk willen zijn mij het boek aan te reiken

2. nett:

nett (angenehm)

net

nett (angenehm)

leuk

nett (sauber, tadellos)

keurig

3. nett coloq. (beträchtlich):

nett

aardig

nett

flink

eine nette Summe

een aardig sommetje

4. nett coloq. irón. (unerfreulich):

nett

mooi

nett

leuk

das kann ja nett werden!

dat kan leuk worden!

Ejemplos monolingües (no verificados por la redacción de PONS)

alemán

Der Führer der alemannischen Sippe, die diese Höfe aufbaute, Etto oder Atto, gab dem Dorf seinen Namen.

de.wikipedia.org