neerlandés » alemán

kei·len <keilde, h. gekeild> [kɛilə(n)] V. trans.

pei·len <peilde, h. gepeild> [pɛilə(n)] V. trans.

1. peilen (hoogte, diepte bepalen):

2. peilen (plaats bepalen):

3. peilen (alcoholgehalte vaststellen):

vei·len <veilde, h. geveild> [vɛilə(n)] V. trans.

mai·len <mailde, h. gemaild> [melə(n)] V. trans. (e-mailen)

me·ta·len [metalə(n)] ADJ. atrbv.

1. metalen (van metaal vervaardigd):

Metall-

2. metalen (als van metaal):

dwei·len1 <dweilde, h. gedweild> [dwɛilə(n)] V. trans. (schoonmaken)

kui·len <kuilde, h. gekuild> [kœylə(n)] V. trans.

hui·len <huilde, h. gehuild> [hœylə(n)] V. intr.

pui·len <puilde, h. gepuild> [pœylə(n)] V. intr.

me·nen <meende, h. gemeend> [menə(n)] V. trans.

1. menen (in ernst bedoelen):

3. menen (veronderstellen):

4. menen (doelen op):

me·den V.

meden 3. pers. pl. imperf. van mijden

Véase también: mijden

mij·den <meed, h. gemeden> [mɛidə(n)] V. trans.

1. mijden (ontwijken):

aus dem Weg gehen +dat.

2. mijden (er niet komen):

me·ren <meerde, h. gemeerd> [merə(n)] V. trans. scheepv.

men·gen1 <mengde zich, h. zich gemengd> [mɛŋə(n)] V. wk ww

mengen zich mengen (zich inlaten met):

men·nen <mende, h. gemend> [mɛnə(n)] V. trans.

mel·den1 <meldde, h. gemeld> [mɛldə(n)] V. trans.

2. melden (aankondigen):

mein·eed <mein|eden> [mɛinet] SUST. m

drui·len <druilde, h. gedruild> [drœylə(n)] V. intr.

1. druilen (lusteloos zijn):

2. druilen (suffen):

vor sich acus. hin dösen

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski