Traducciones de „上光剂“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

ban·ner <banner|s> [bɛnər] SUST. m (advertentie)

banner

Banner nt

banner

Werbebanner nt

abon·nee <abonnee|s> [abɔne] SUST. f

abonnee (krant, tijdschrift)

Abonnent m

abonnee telec.

Fernsprechteilnehmer m

bon·je [bɔɲə] SUST. f geen pl.

bonje

Krach m

bonje maken

krakeelen coloq.

bon·den V.

bonden 3. pers. pl. imperf. van binden¹, binden², binden³

Véase también: binden , binden , binden

bin·den³ <bond zich, h. zich gebonden> [bɪndə(n)] V. wk ww

binden zich binden (een verplichting op zich nemen):

binden

sich binden

binden

sich verpflichten

bin·den² <bond, h. gebonden> [bɪndə(n)] V. intr.

1. binden (dik worden):

binden

dickflüssig werden

2. binden fig. (een band smeden):

binden

verbinden

bin·den¹ <bond, h. gebonden> [bɪndə(n)] V. trans.

1. binden (vastmaken):

binden

(fest)binden

ik ben aan huis gebonden fig.

ich bin ans Haus gefesselt

iem iets op het hart binden fig.

jdm etw ans Herz legen

2. binden fig.:

binden

(ver)binden

onze idealen binden ons

unsere Ideale verbinden uns

3. binden (boekwezen):

binden

(ein)binden

4. binden kookk.:

binden

(ab)binden

binden

eindicken

bon·ken <bonkte, h. gebonkt> [bɔŋkə(n)] V. intr.

1. bonken (hard aankomen tegen):

bonken

prallen

2. bonken (hard slaan):

bonken

hämmern

op een piano bonken

auf einem Klavier herumhämmern

bon·ten [bɔntə(n)] ADJ.

bonten

Pelz-

bonten

aus Pelz

bon·zen¹ <bonsde, h. gebonsd> [bɔnzə(n)] V. trans.

bonzen

stoßen

ren·ner <renner|s> [rɛnər] SUST. m

renner

Rennfahrer m

ken·ner <kenner|s> [kɛnər] SUST. m

kenner

Sachverständige(r) m

kenner

Kenner m

to·ner <toner|s> [tonər] SUST. m

toner

Toner m

boer <boer|en> [bur] SUST. m

1. boer (landbouwer, veehouder):

boer

Bauer m

boer

Landwirt m form.

de grote/kleine boer

der Groß-/Kleinbauer

wat de boer niet kent dat vreet hij niet provb.

was der Bauer nicht kennt, das frisst er nicht

2. boer (bewoner van het platteland):

boer

Landbewohner m

boer pey.

Provinzler m

3. boer:

boer (lomp persoon)

Lump m coloq.

boer (minder sterk)

Heini m

die lompe boer!

dieser Heini!

een boer op klompen

ein Bauerntrampel

4. boer (oprisping):

boer

Rülpser m

een boer laten

rülpsen

een boertje laten

ein Bäuerchen machen coloq.

5. boer (speelkaart):

boer

Bube m

de boer op gaan

auf die Dörfer gehen

lachen als een boer die kiespijn heeft

gequält lächeln

bo·ter [botər] SUST. f geen pl.

1. boter (zuivelproduct):

boter

Butter f

zo mals als boter

weich wie Butter

zo glad als boter

glatt wie Schmierseife

zo week als boter zijn (weekhartig)

weich wie Butter sein

zo week als boter zijn (lusteloos, moe)

ohne Saft und Kraft sein

het smelt als boter in je mond

es zergeht einem auf der Zunge

boter bij de vis fig.

bar [o. sofort] bezahlen

gesmolten boter

zerlassene Butter f

boter karnen

buttern

boter op zijn hoofd hebben coloq.

Dreck am Stecken haben

sterke [o. ranzige ] boter

ranzige Butter f

zoete boter

ungesalzene Butter f

het is bij hem boter aan de galg gesmeerd fig.

bei ihm ist Hopfen und Malz verloren

wie boter op zijn hoofd heeft, moet niet in de zon lopen provb.

wer Butter auf dem Kopf hat, muss nicht in die Sonne gehen

2. boter (margarine):

boter

Margarine f

boxer <boxer|s> [bɔksər] SUST. m (hond)

boxer

Boxer m

boi·ler <boiler|s> [bɔjlər] SUST. m

boiler

Boiler m

boiler

Warmwasserspeicher m

bof·fer <boffer|s> [bɔfər] SUST. m

1. boffer (bofkont):

boffer

Glückspilz m

boffer coloq.

Glückskind nt

boffer coloq.

Sonntagskind nt

2. boffer (toevallig gelukje):

boffer

Glücksfall m

bok·ser <bokser|s> [bɔksər] SUST. m

bokser

Boxer m

bor·der <border|s> [bɔːrdər] SUST. m

border

Rabatte f

bou·wer <bouwer|s> [bɑuwər] SUST. m

bouwer (huizen-, schepenbouwer)

Erbauer m

bouwer (opdrachtgever)

Bauherr m

scan·ner [skɛnər]

scanner [[o. skɑnər]] scanner|s SUST. m:

scanner techn., med.

Scanner m

be·wo·ner <bewoner|s> [bəwonər] SUST. m

bewoner

Bewohner m

alle bewoners

die Bewohnerschaft