neerlandés » alemán

Traducciones de „Abwege“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

van·we·ge: preposición
af·we·gen: verbo
ambts·we·ge: adverbio
be·we·gen: verbo
op·we·gen: verbo
voe·ge
ma·ne·ge: sustantivo
sjoe·ge
we·gen: verbo
zwegen: verbo
ach·ter·we·ge: adverbio
hal·ver·we·ge: adverbio
staats·we·ge
ab·ces: sustantivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: afwegen , vanwege , ambtswege , opwegen , bewegen , abces , staatswege , halverwege , achterwege , zwegen , wegen , sjoege , manege y/e voege

van·we·ge [vɑnweɣə] PREP.

1. vanwege (door):

vanwege

wegen

vanwege

durch

vanwege

von

vanwege de hoge prijzen

wegen der hohen Preise

2. vanwege form. (namens):

vanwege

namens

vanwege

seitens

vanwege

im Namen [o. Auftrag] +gen.

3. vanwege (omwille van):

vanwege

wegen

af·we·gen <woog af, h. afgewogen> [ɑfweɣə(n)] V. trans.

1. afwegen (nauwkeurig wegen):

afwegen

abwiegen

kruidenierswaren afwegen

Lebensmittel abwiegen

2. afwegen (overwegen):

afwegen

abwägen

de voor- en nadelen (tegen elkaar) afwegen

die Vor- und Nachteile (gegeneinander) abwägen

ambts·we·ge [ɑmtsweɣə] ADV.

van ambtswege

amtshalber

van ambtswege

von Amts wegen

be·we·gen³ <bewoog, h. bewogen> [bəweɣə(n)] V. trans.

op·we·gen <woog op, h. opgewogen> [ɔpweɣə(n)] V. intr.

1. opwegen (gelijk zijn aan):

opwegen

sich [o. einander] ausgleichen

opwegen

sich (gegenseitig) aufheben [o. aufwiegen]

opwegen

aufwiegen

de voordelen wegen niet op tegen de nadelen

die Vorteile wiegen die Nachteile nicht auf

2. opwegen (er niet voor onderdoen):

opwegen

aufwiegen

dat weegt niet op tegen …

das wiegt … nicht auf

voe·ge [vuɣə]

in voege komen bel. (van kracht worden)

in Kraft treten

in voege komen bel. (van kracht worden)

wirksam werden

in voege komen (in de mode, ingeburgerd raken)

üblich werden

in voege komen (in de mode, ingeburgerd raken)

sich einbürgern

ma·ne·ge <manege|s> [maneʒə, mɑnɛːʒə] SUST. f

1. manege (bedrijf):

manege

Reitschule f

2. manege (plaats):

manege

Manege f

manege

Reitbahn f

sjoe·ge [ʃuɣə]

1. sjoege (begrip):

sjoege

Ahnung f

ergens geen sjoege van hebben

keine (blasse) Ahnung [o. keinen (blassen) Schimmer] von etw haben

2. sjoege (antwoord):

sjoege

Antwort f

geen sjoege geven (geen antwoord geven)

nicht antworten [o. reagieren]

geen sjoege geven (niets laten merken)

sich dumm stellen

we·gen¹ <woog, h. gewogen> [weɣə(n)] V. trans.

1. wegen (het gewicht bepalen van):

wegen

wiegen

2. wegen fig.:

wegen

wägen

iems woorden (op een goudschaaltje) wegen fig.

jds Worte auf die Goldwaage legen

zwegen V.

zwegen 3. pers. pl. imperf. van zwijgen¹, zwijgen²

Véase también: zwijgen , zwijgen

zwij·gen² <zweeg, h. gezwegen> [zwɛiɣə(n)] V. intr.

zwijgen

schweigen

zwijgen als het graf

schweigen wie ein Grab

zwijgen als het graf (hardnekkig niets zeggen)

sich ausschweigen

zwijgen als vermoord bel.

schweigen wie ein Grab

zwijgen als vermoord (hardnekkig niets zeggen)

sich ausschweigen

in alle talen zwijgen

in sieben Sprachen schweigen coloq.

om nog te zwijgen van …

ganz zu schweigen von … +dat.

wie zwijgt, stemt toe provb.

keine Antwort ist auch eine Antwort

zwij·gen¹ [zwɛiɣə(n)] SUST. nt geen pl.

zwijgen

Schweigen nt

er het zwijgen toe doen

sich über etw acus. ausschweigen

iem het zwijgen opleggen

jdm Stillschweigen auferlegen

iem het zwijgen opleggen fig.

jdn zum Schweigen bringen

ach·ter·we·ge [ɑxtərweɣə] ADV.

achterwege blijven

unterbleiben

achterwege laten

unterlassen

hal·ver·we·ge¹ [hɑlvərweɣə] ADV.

1. halverwege (halfweg):

halverwege

auf halbem Wege

halverwege terugkeren

auf halbem Wege zurückkehren

2. halverwege:

halverwege (midden in wat men bezig is te doen: in het midden)

auf der Hälfte

halverwege (midden in wat men bezig is te doen: gedeeltelijk)

zur Hälfte

halverwege blijven steken in een boek

in der Hälfte in einem Buch stecken bleiben

staats·we·ge [statsweɣə]

van staatswege

staatlicherseits

van staatswege

staatlich

van staatswege

vonseiten des Staates

ab·ces <abces|sen> [ɑpsɛs] SUST. nt

abces

Abszess m

Consultar el diccionario

neerlandés

Traducciones de „Abwege“ en el diccionario neerlandés » alemán

van·we·ge [vɑnweɣə] PREP.

1. vanwege (door):

2. vanwege form. (namens):

3. vanwege (omwille van):

af·we·gen <woog af, h. afgewogen> [ɑfweɣə(n)] V. trans.

1. afwegen (nauwkeurig wegen):

2. afwegen (overwegen):

ambts·we·ge [ɑmtsweɣə] ADV.

be·we·gen3 <bewoog, h. bewogen> [bəweɣə(n)] V. trans.

1. bewegen (in beweging brengen):

2. bewegen (werktuigen):

3. bewegen (ontroeren):

4. bewegen:

op·we·gen <woog op, h. opgewogen> [ɔpweɣə(n)] V. intr.

1. opwegen (gelijk zijn aan):

2. opwegen (er niet voor onderdoen):

voe·ge [vuɣə]

ma·ne·ge <manege|s> [maneʒə, mɑnɛːʒə] SUST. f

1. manege (bedrijf):

2. manege (plaats):

sjoe·ge [ʃuɣə]

1. sjoege (begrip):

2. sjoege (antwoord):

we·gen1 <woog, h. gewogen> [weɣə(n)] V. trans.

1. wegen (het gewicht bepalen van):

2. wegen fig.:

zwegen V.

zwegen 3. pers. pl. imperf. van zwijgen¹, zwijgen²

Véase también: zwijgen , zwijgen

zwij·gen2 <zweeg, h. gezwegen> [zwɛiɣə(n)] V. intr.

zwij·gen1 [zwɛiɣə(n)] SUST. nt geen pl.

ach·ter·we·ge [ɑxtərweɣə] ADV.

hal·ver·we·ge1 [hɑlvərweɣə] ADV.

1. halverwege (halfweg):

2. halverwege:

staats·we·ge [statsweɣə]

ab·ces <abces|sen> [ɑpsɛs] SUST. nt

Consultar el diccionario

Enlaces de acceso para más información

Envíanos tu opinión

Entrenador de vocabulario

Synonyms

Mi historial de búsqueda

be·we·gen³ <bewoog, h. bewogen> [bəweɣə(n)] V. trans.

we·gen¹ <woog, h. gewogen> [weɣə(n)] V. trans.

zwij·gen² <zweeg, h. gezwegen> [zwɛiɣə(n)] V. intr.

zwij·gen¹ [zwɛiɣə(n)] SUST. nt geen pl.

hal·ver·we·ge¹ [hɑlvərweɣə] ADV.