Traducciones de „Meis“ en el diccionario alemán » neerlandés

mein [m͜ain] PRON.

vergiss mein nicht

vergeet mij niet

Véase también: meiner

ˈmei·ner [ˈm͜ainɐ] PRON. pers

meiner

mijner

meiner

mij

erbarme dich meiner

ontferm u over mij

Reis¹ <Reises, Reise> [r͜ais] SUST. m

Reis BOT., GASTR.

rijst

Mais <Maises, Maise> [m͜ais] SUST. m meist sing. BOT.

Mais (Maisfrucht, Anbaupflanze)

mais

Eis <Eises> [ ͜ais] SUST. nt kein pl.

1. Eis (gefrorenes Wasser):

Eis

ijs

2. Eis (Eiswürfel):

Eis

ijsblokje

3. Eis (Nachtisch):

Eis

consumptieijs nt

Eis am Stiel

ijslolly

ein Herz aus Eis

een hart zo koud als ijs

sich auf dünnes Eis begeben fig.

zich op ijs van één nacht wagen

das Eis trägt noch nicht

het ijs houdt nog niet

etw auf Eis legen coloq.

iets in de ijskast zetten

etw auf Eis legen coloq.

iets opschorten

etw auf Eis legen coloq.

iets opzijleggen

etw auf Eis legen coloq.

iets opkroppen

mehr [meːɐ̯] ADV.

mehr (in höherem Maße)

meer

mehr (in höherem Maße)

in hogere mate

mehr (eher)

beter

mehr denn je

meer dan ooit

und derlei mehr

en meer van dergelijke dingen

dazu gehört mehr

daar komt meer bij kijken

ein Grund mehr

een reden te meer

ich werd nicht mehr! coloq.

ik heb het niet meer!

immer mehr

hoe langer hoe meer

kaum mehr

nauwelijks nog

mehr oder weniger [o. minder]

min of meer

diese Arbeit sagt mir mehr zu

dit werk bevalt me beter

umso mehr, als …

temeer daar …

was willst du mehr?

wat wil je nog meer?

Véase también: viel , viel

viel² [fiːl] ADV.

1. viel (häufig):

viel

veel

viel

vaak

viel

dikwijls

viel beschäftigt

druk (bezet)

viel beschäftigt

met veel bezigheden [o. werk]

was kann dir viel passieren?

wat zou er kunnen gebeuren?

viel sagend

veelzeggend

viel umworben

zeer begeerd

viel umworben

erg in trek

viel versprechend

veelbelovend

2. viel (wesentlich):

viel

veel

viel

aanzienlijk

viel

belangrijk

viel höher

veel [o. stukken] hoger

viel¹ [fiːl] ADJ.

1. viel (vielerlei):

viel

veel

viel

velerlei

gleich viel

evenveel

in vielem hat er recht

in veel opzichten heeft hij gelijk

um vieles älter

veel ouder

2. viel (sehr):

viel

veel

vielen Dank!

dank u zeer!

nicht viel von jdm halten

geen hoge dunk van iem hebben

viel Vergnügen!

veel plezier!

3. viel:

viel (eine große Anzahl von Dingen)

veel

viel (eine große Anzahl von Menschen)

vele

viel (eine große Anzahl von Menschen)

talrijke

mach nicht so viele Worte!

praat niet zo veel!

wer viel fragt, geht viel irr(e) provb.

die veel vraagt, doolt veel

allzu viel ist ungesund provb.

overdaad schaadt

besser [o. lieber] zu viel (tun) als zu wenig provb.

beter te veel dan te weinig

mies [miːs] ADJ.

1. mies coloq. pey.:

mies

rot

mies

beroerd

mies

belabberd

miese Laune

rothumeur

ein mieser Typ

een beroerde [o. lamlendige] vent

2. mies coloq.:

mies

niet lekker

mies

beroerd

mies

ellendig

mir ist mies

ik voel me beroerd

ˈIris <Iris, Iris> [ˈiːrɪs] SUST. f

1. Iris:

Iris

iris

2. Iris MED.:

Iris

iris

3. Iris BOT.:

Iris

iris

bis¹ [bɪs] ADV.

bis zu 2 Erwachsene

ten hoogste [o. hooguit] 2 volwassenen

Kinder bis zu 12 Jahre(n)

kinderen tot (en met) 12 jaar

Aˈnis <Anis(es), Anise> [aˈniːs] SUST. m

1. Anis (Pflanze):

Anis

anijs(plant)

2. Anis (Gewürz):

Anis

anijszaad

muss [ˈmʊs] V.

muss 3. pers sing. präs von müssen

Véase también: müssen

ˈmüs·sen <muss, musste, gemusst> [ˈmʏsn̩] V. vb modal

müssen (notwendig sein)

moeten

müssen (brauchen)

(be)hoeven

Glück muss der Mensch haben! coloq.

je moet maar boffen [o. geluk hebben] !

Glück muss der Mensch haben! coloq.

zonder geluk vaart niemand wel!

man müsste viel Geld haben, dann …

men zou veel geld moeten hebben, dan …

das musste ja kommen!

dat moest gebeuren!

ich muss mal coloq.

ik moet even (naar de wc)

er müsste denn (krank sein)

tenzij hij (ziek is)

es muss sein!

het moet (gebeuren)!