neerlandés » alemán

voor·dra·gen <droeg voor, h. voorgedragen> [vordraɣə(n)] V. trans.

1. voordragen (declameren):

2. voordragen (als kandidaat voorstellen):

ver·dra·gen <verdroeg, h. verdragen> [vərdraɣə(n)] V. trans.

ver·tra·gen1 <vertraagde, h. vertraagd> [vərtraɣə(n)] V. trans.

1. vertragen (trager maken):

over·dra·gen <droeg over, h. overgedragen> [ovərdraɣə(n)] V. trans.

1. overdragen (overbrengen):

3. overdragen (overboeken):

toe·dra·gen1 <droeg toe, h. toegedragen> [tudraɣə(n)] V. trans. (koesteren jegens)

na·dra·gen <droeg na, h. nagedragen> [nadraɣə(n)] V. trans.

af·dra·gen <droeg af, h. afgedragen> [ɑvdraɣə(n)] V. trans.

1. afdragen (naar beneden brengen):

2. afdragen (door dragen afslijten):

af·vra·gen <vroeg zich af, h. zich afgevraagd> [ɑfraɣə(n)] V. wk ww

afvragen zich afvragen:

be·dra·gen <bedroeg, h. bedragen> [bədraɣə(n)] V. intr.

ge·dra·gen2 V.

gedragen volt. deelw. van dragen¹, dragen²

Véase también: dragen , dragen

dra·gen2 <droeg, h. gedragen> [draɣə(n)] V. intr.

3. dragen (zwanger zijn):

in·dra·gen <droeg in, h. ingedragen> [ɪndraɣə(n)] V. trans.

na·vra·gen <vraagde na/vroeg na, h. nagevraagd> [navraɣə(n)] V. trans.

op·dra·gen <droeg op, h. opgedragen> [ɔbdraɣə(n)] V. trans.

1. opdragen (naar boven dragen):

5. opdragen (aanbieden als eerbewijs):

6. opdragen (dragen tot het versleten is):

op·vra·gen <vroeg op/vraagde op, h. opgevraagd> [ɔpfraɣə(n)] V. trans.

schra·gen <schraagde, h. geschraagd> [sxraɣə(n)] V. trans.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski