Traducciones de „vertrage“ en el diccionario alemán » neerlandés

Ver·ˈtrag <Vertrag(e)s, Verträge> [fɛɐ̯ˈtraːk, -ˈtrɛːgə] SUST. m

Vertrag

verdrag nt

Vertrag

overeenkomst

Vertrag

contract nt

unter Vertrag nehmen

contracteren

ver·ˈtra·gen¹ V. trans. irreg.

1. vertragen coloq.:

vertragen (benötigen)

verdragen

vertragen (zu sich nehmen können)

kunnen tegen

jetzt könnte ich einen Schnaps vertragen coloq.

nu zou ik best een borrel lusten

2. vertragen (aushalten):

vertragen

dulden

vertragen

kunnen velen

die Sache verträgt keinen Aufschub

de zaak duldt geen uitstel

ver·ˈtra·gen² V. v. refl. irreg.

1. vertragen (gegen etw widerstandsfähig sein):

vertragen

overweg kunnen

vertragen

kunnen opschieten

2. vertragen (auskommen):

vertragen

zich verzoenen

vertragen

het (weer) goedmaken

3. vertragen coloq. (zusammenpassen):

vertragen

goed bij elkaar passen

Sport und Rauchen vertragen sich nicht miteinander

sport en roken gaan niet samen