neerlandés » alemán

ver·re·ge·nen <verregende, i. verregend> [vəreɣənə(n)] V. intr.

ver·gun·nen <vergunde, h. vergund> [vərɣʏnə(n)] V. trans.

ver·ga·pen <vergaapte zich, h. zich vergaapt> [vərɣapə(n)] V. wk ww

ver·ga·ven V.

vergaven 3. pers. pl. imperf. van vergeven

Véase también: vergeven

ver·ge·ven <vergaf, h. vergeven> [vərɣevə(n)] V. trans.

3. vergeven (uitdelen):

ver·ga·ten V.

vergaten 3. pers. pl. imperf. van vergeten

Véase también: vergeten , vergeten , vergeten

ver·ge·ten3 V.

vergeten volt. deelw. van vergeten

ver·ge·ten2 <vergat, h./i. vergeten> [vərɣetə(n)] V. trans.

2. vergeten (verzuimen te doen):

3. vergeten (van zich afzetten):

vergeet het maar! fig.

ver·ge·ten1 <vergat zich, h. zich vergeten> [vərɣetə(n)] V. wk ww

vergeten zich vergeten (buiten zichzelf raken):

ver·gal·len <vergalde, h. vergald> [vərɣɑlə(n)] V. trans.

ver·gas·sen <vergaste, h. vergast> [vərɣɑsə(n)] V. trans.

ver·gas·ten <vergastte, h. vergast> [vərɣɑstə(n)] V. trans.

ver·dwe·nen V.

1. verdwenen 3. pers. pl. imperf. van verdwijnen

2. verdwenen volt. deelw. van verdwijnen

Véase también: verdwijnen

ver·die·nen1 <verdiende, h. verdiend> [vərdinə(n)] V. trans.

ver·ste·nen1 <versteende, i. versteend> [vərstenə(n)] V. intr.

1. verstenen (tot steen worden):

ver·zoe·nen <verzoende, h. verzoend> [vərzunə(n)] V. trans.

2. verzoenen (goedmaken):

ver·ef·fe·nen <vereffende, h. vereffend> [vərɛfənə(n)] V. trans.

2. vereffenen (schikken, bijleggen):

ver·or·de·nen <verordende, h. verordend> [vərɔrdənə(n)] V. trans.

1. verordenen (wettelijk bepalen):

2. verordenen (bij verordening vaststellen):

3. verordenen (bevelen):

ver·re·ke·nen1 <verrekende, h. verrekend> [vərekənə(n)] V. trans. (vereffenen)

ver·te·ke·nen <vertekende, h. vertekend> [vərtekənə(n)] V. trans.

ver·ga·lop·pe·ren <vergaloppeerde zich, h. zich vergaloppeerd> [vərɣalɔperə(n)] V. wk ww

vergalopperen zich vergalopperen:


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski