Traducciones de „lo“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

log² [loːk] V.

log 3. pers sing. imperf. von lügen

Véase también: lügen

ˈlü·gen <log, gelogen> [ˈlyːgn̩] V. intr.

lügen

liegen

lügen

jokken

er lügt, dass sich die Balken biegen fig.

hij liegt dat hij zwart [o. scheel] ziet

er lügt, dass sich die Balken biegen fig.

hij liegt alsof het gedrukt staat

wer einmal lügt, dem glaubt man nicht, und wenn er auch die Wahrheit spricht provb.

≈ een leugenaar wordt niet geloofd, al zweert hij bij zijn ziel en hoofd

los² [loːs] ADV.

1. los (als Zuruf):

los

vooruit

los

snel

Achtung, fertig, los!

één, twee, drie, af!

2. los coloq. (auf dem Weg):

los

weg

los

op pad

er ist los, um dich zu holen

hij is weg(gegaan) om je te halen

Klo <Klos, Klos> [kloː] SUST. nt coloq.

Klo

toilet nt

Klo

wc

Klo

closet(pot)

aufs Klo gehen/müssen

naar het toilet gaan/moeten

ˈlo·go [ˈloːgo] ADJ. jerga juv.

das ist doch logo

dat is toch logisch [o. nogal wiedes]

ˈlo·se [ˈloːzə] ADJ. a. fig.

lose

los

lose

losjes

lose Reden führen

los van tong zijn

lose Reden führen

erop los kletsen

ˈPo·lo <Polos> [ˈpoːlo] SUST. nt kein pl.

Polo

polo nt

ˈso·lo [ˈzoːlo] ADJ. MÚS.

solo

solo

solo a. coloq.

alleen

ˈSo·lo <Solos, Solos[o. Soli] > [ˈzoːlo] SUST. nt MÚS.

Solo

solo m of nt

ˈKi·lo <Kilos, Kilo(s)> [kiːlo] SUST. nt coloq.

Kilo

kilo

ˈSi·lo <Silos, Silos> [ˈziːlo] SUST. m nt nt

Silo

silo

Silo AGR.

(voeder)kuil

ˈVe·lo <Velos, Velos> [ˈveːlo] SUST. nt suizo (Fahrrad)

Velo

fiets

ˈal·so [ˈalzo] ADV.

1. also (folglich):

also

dus

also

bijgevolg

also

derhalve

also doch! (tatsächlich)

dus toch!

2. also (mit anderen Worten):

also

dus

also

dat wil zeggen

also

met andere woorden

es handelt sich hier um Gefangene, um Leute also die …

het gaat hier om gevangenen, dus [o. dat wil zeggen] [o. met andere woorden] om mensen die …

3. also coloq. (also):

also

wel(aan)!

also

welnu!

also

komaan!

also gut!

nou [o. wel] , goed!

also los!

vooruit!

also los!

nou, vooruit dan maar!

na also!

zie je (nu) wel!

na also!

ik heb het je toch gezegd!

na also!

nou nog mooier!

also, gehen wir!

kom(aan), laten we gaan!

wer hat das getan? also?

wie heeft dat gedaan? wel?