Traducciones de „aneinanderschlagend“ en el diccionario alemán » neerlandés

über·ein·ˈan·der·schla·gen V. trans. irreg.

übereinanderschlagen

over elkaar slaan

er saß da, die Beine übereinandergeschlagen

hij zat (er) met de benen over elkaar

an·ein·ˈan·der·ge·ra·ten V. intr.

1. aneinandergeraten:

aneinandergeraten

woorden [o. ruzie] krijgen

2. aneinandergeraten:

aneinandergeraten

handgemeen worden

ˈnie·der·schla·gen² V. v. refl. irreg.

1. niederschlagen (kondensieren):

niederschlagen

neerslaan

niederschlagen

een neerslag vormen

sich an einer Fensterscheibe niederschlagen

op een vensterruit neerslaan

2. niederschlagen elev. (zum Ausdruck kommen):

niederschlagen

tot uitdrukking komen

ˈun·ter·schla·gen¹ V. trans. irreg. (übereinanderschlagen)

unterschlagen

over elkaar slaan

unterschlagen

kruisen

mit untergeschlagenen Armen

met de armen over elkaar

an·ein·ˈan·der [anʔ͜aiˈnandɐ] ADV. (zusammen, jeder an den anderen)

aneinander

aan elkaar

aneinander vorbeireden

langs elkaar heen praten

er·ˈschla·gen [-ˈʃlaːgn̩] V. trans. (totschlagen)

erschlagen

doodslaan

sich erschlagen fühlen coloq. fig.

doodmoe zijn

wie erschlagen sein coloq. fig.

kapot [o. verbluft] [o. onthutst] zijn

über·ˈschla·gen⁵ V. v. refl. irreg.

1. überschlagen (vertikale Drehung ausführen):

überschlagen

overslaan

2. überschlagen fig. (sich überschlagen):

überschlagen

over de kop slaan [o. gaan]

3. überschlagen (besonders beflissen sein):

überschlagen

overlopen

überschlagen

buiten zichzelf zijn

der Kellner überschlug sich fast

de kelner was overgedienstig [o. overvriendelijk]

der Kellner überschlug sich fast

de kelner sloofde zich (voor ons) uit

4. überschlagen (rasend schnell aufeinanderfolgen):

überschlagen

elkaar (razend) snel opvolgen

überschlagen

in snel tempo op elkaar volgen

zer·ˈschla·gen² V. trans. irreg.

zerschlagen

stukslaan

zerschlagen

aan diggelen [o. gruzelementen] slaan

zerschlagen

kort en klein slaan

zerschlagen

verpletteren

ein Armeekorps zerschlagen fig.

een legerkorps verpletterend verslaan [o. in de pan hakken]

eine Verbrecherbande zerschlagen fig.

een misdadigersbende oprollen

ver·ˈschla·gen¹ ADJ. pey.

verschlagen (listig)

sluw

verschlagen (listig)

geslepen

verschlagen (raffiniert)

geraffineerd