Traducciones de ruitentikker en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

kui·ten·flik·ker <kuitenflikker|s> [kœytə(n)flɪkər] SUST. m

1. kuitenflikker (danskunst):

kuitenflikker

Kreuzsprung m

2. kuitenflikker (rare sprong):

kuitenflikker

Luftsprung m

kuitenflikker

Hopser m

rui·ten·wis·ser <ruitenwisser|s> [rœytə(n)wɪsər] SUST. m

ruitenwisser

Scheibenwischer m

kren·ten·kak·ker <krentenkakker|s> [krɛntə(n)kɑkər] SUST. m

krentenkakker

Knauser m

krentenkakker

Knicker m

krentenkakker

Geizkragen m

kur·ken·trek·ker <kurkentrekker|s> [kʏrkə(n)trɛkər] SUST. m

1. kurkentrekker (werktuig om te ontkurken):

kurkentrekker

Korkenzieher m

2. kurkentrekker (haarlok):

kurkentrekker

Korkenzieherlocke f

rui·ter·lijk <ruiterlijke, ruiterlijker, ruiterlijkst> [rœytərlək] ADJ.

ruiterlijk

offen

ruiterlijk

offenherzig

een ruiterlijke bekentenis

ein offenes Bekenntnis [o. Geständnis]

pot·ten·bak·ker <pottenbakker|s> [pɔtə(n)bɑkər] SUST. m

pottenbakker

Töpfer m

rui·ten·sproei·er <ruitensproeier|s> [rœytə(n)sprujər] SUST. m

ruitensproeier

Scheibenwaschanlage f

ruit·jes·pa·pier [rœycəspapir] SUST. nt geen pl.

ruitjespapier

Karopapier nt

ruitjespapier

karierte(s) Papier nt

ruit·ver·war·mer <ruitverwarmer|s> [rœytfərwɑrmər] SUST. m

ruitverwarmer

Gebläse nt

uit·ke·rings·trek·ker <uitkeringstrekker|s> [œytkerɪŋstrɛkər] SUST. m (bijstand)

uitkeringstrekker

Sozialhilfeempfänger m

rui·te·rij [rœytərɛi] SUST. f geen pl.

ruiterij

Reiterei f

ruiterij gesch.

Kavallerie f

te·le·foon·tik·ker SUST. m

telefoontikker → telefoonteller

Véase también: telefoonteller

te·le·foon·tel·ler <telefoonteller|s> [teləfontɛlər] SUST. m

telefoonteller

Gesprächszähler m

ja·knik·ker <jaknikker|s> [jaknɪkər] SUST. m

1. jaknikker (persoon):

jaknikker

Jasager m

2. jaknikker ((olie)pomp):

jaknikker

Pferdekopfpumpe f coloq.

jaknikker

Nickesel m coloq.

so·de·flik·ker SUST. m

sodeflikker → sodemieter

Véase también: sodemieter

so·de·mie·ter [sodəmitər] SUST. m

sodemieter

Mistkerl m

sodemieter

Dreckskerl m

sodemieter

Halunke m

die arme sodemieter

der arme Schlucker [o. Teufel]

die arme sodemieter

das arme Schwein

als de sodemieter!

aber (ein bisschen) dalli!

er geen sodemieter van snappen

nicht die Bohne davon verstehen

dat gaat je geen sodemieter aan

das geht dich einen (feuchten) Dreck an

iem op zijn sodemieter geven (slaag geven)

jdm die Hucke vollhauen

iem op zijn sodemieter geven fig.

jdm eins auf den Deckel geben

drift·kik·ker <driftkikker|s> [drɪftkɪkər] SUST. m

driftkikker

Hitzkopf m

aan·tik·ken¹ <tikte aan, h. aangetikt> [antɪkə(n)] V. intr.

1. aantikken (oplopen):

aantikken

sich summieren

dat tikt lekker aan

das läppert sich ganz schön zusammen coloq.

2. aantikken (tikken aan):

aantikken

anklopfen

rui·ten [rœytə(n)] ADJ.

ruiten

kariert

ruiten

mit Karomuster

een ruiten jasje

eine karierte Jacke