Traducciones de „kasualie“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

sa·lie [sali] SUST. f geen pl.

salie

Salbei m

kas·tan·je <kastanje|s> [kɑstɑɲə] SUST. m

kastanje

Kastanie f

kastanje (wild)

Rosskastanie f

kastanje (tam)

Esskastanie f

de kastanjes voor een ander uit het vuur halen fig.

für jdn die Kastanien aus dem Feuer holen

kas·te·lein <kastelein|s> [kɑstəlɛin] SUST. m

kastelein

Wirt m

kastelein

Schankwirt m

sek·su·a·li·teit [sɛksywalitɛit] SUST. f geen pl.

seksualiteit

Sexualität f

vi·su·a·li·se·ren <visualiseerde, h. gevisualiseerd> [vizywalizerə(n)] V. trans.

1. visualiseren (zichtbaar maken):

visualiseren

visualisieren form.

visualiseren

veranschaulichen

2. visualiseren (zich een duidelijke voorstelling vormen):

visualiseren

sich dat. bildlich vorstellen

kas·sa <kassa|'s> [kɑsa] SUST. f

kassa

Kasse f

bij [o. aan ] de kassa betalen

an der Kasse zahlen

kast·je <kastje|s> [kɑʃə, kɑscə] SUST. nt

1. kastje (kleine kast):

kastje

Schränkchen nt

een bureau met kastjes en laatjes

ein Schreibtisch mit Fächern und Schubladen

iem van het kastje naar de muur sturen

jdn von Pontius zu Pilatus schicken

2. kastje (televisietoestel):

kastje

Glotze f coloq.

kastje

Röhre f coloq.

kastje kijken

vor der Glotze [o. Röhre] sitzen

ba·lie <balie|s> [bali] SUST. f

1. balie (toonbank):

balie

Schalter m

aan de balie verstrekt men u graag alle informatie

Informationen erhalten Sie bei [o. an] der Auskunft

2. balie (leuning):

balie

Brüstung f

balie

Geländer nt

3. balie (advocaten(stand)):

balie

Rechtsanwaltschaft f

balie

Anwaltschaft f

een lid van de balie

ein (Rechts)anwalt

iem tot de balie toelaten

jdn als Rechtsanwalt zulassen

4. balie (rechtbank):

balie

Gericht nt

fa·lie [fali] SUST. f geen pl.

op zijn falie krijgen

eins auf den Deckel kriegen coloq.

iem op zijn falie geven

jdn verdreschen coloq.

tra·lie <tralie|s, tra|liën> [trali] SUST. f (metalen spijl)

tralie

Gitterstab m

achter de tralies zitten

hinter Gittern sitzen

de tralies

das Gitter

kas·geld [kɑsxɛlt] SUST. nt geen pl.

kasgeld

Barbestand m

kas·sier <kassier|s> [kɑsir] SUST. m

kassier

Kassierer m

kasj·mier [kɑʃmir] SUST. nt geen pl.

kasjmier

Kaschmir m

kas·sa·bon <kassabon|nen, kassabon|s> [kɑsabɔn] SUST. m

kassabon

Kassenzettel m

kassabon

Kassenbon m