neerlandés » alemán

fijn1 [fɛin] ADJ.

2. fijn (beschaafd):

fijn
fein
fijn
vornehm
fijn irón.
sauber
fijne manieren zijn dat irón.
das sind ja feine Manieren
een fijne meid
ein tolles Mädchen
een fijne meneer irón.
ein sauberer Herr

fijn2 [fɛin] INTERJ.

Ejemplos de uso para fijn

fijn zand
feiner Sand
fijn goud
Feingold nt
fijn en grof grind
Fein- und Grobkies m
't was fijn hoor!
es war richtig schön!
een fijn besneden gezicht
ein fein geschnittenes Gesicht
ze is fijn gereformeerd rel.
sie ist streng-reformiert [o. streng-calvinistisch]
klein maar fijn
klein, aber fein
een fijn draadje
ein dünner Faden
een fijn gezicht(je)
ein zartes Gesicht
een fijn gehoor
ein scharfes Gehör
zich fijn voordoen
frömmeln
fijn/raar spul
leckere(s)/komische(s) Zeug nt
met een fijn gevoel voor
mit Fingerspitzengefühl für +acus.
we gaan op vakantie, fijn!
wir fahren in Urlaub, toll!
zo fijn/zo teer als spinrag
hauch-/hauchzart
vind je het fijn? - (nou) en of!
gefällt es dir? - (na) und wie!
het is nergens zo fijn als in Amsterdam
nirgends ist es so schön wie in Amsterdam
het er een paar dagen fijn van nemen
sich dat. ein paar schöne Tage machen

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Consultar los diccionarios
Los más populares