neerlandés » alemán

neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

door·sne·de: sustantivo
door·nen: adjetivo y adverbio
doorn: sustantivo
doos·je: sustantivo
ˈdoor·snij·den: verbo
door·dat: conjunción
door·een: adverbio
door·nat: adjetivo y adverbio
doods: adjetivo y adverbio
dooi·en: verbo
dood·eng: adjetivo y adverbio
dood·moe: adjetivo y adverbio
doop·sel: sustantivo
dorst: sustantivo
dor·sen: verbo
dor·sten: verbo
dou·a·ne: sustantivo
door: adverbio

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: doorsnede , doosje , doorn , doornen , doorsnijden , door , douane , dorsten , dorsen , dorst , doopsel , doodmoe , doodeng , dooien , doods , doornat , dooreen y/e doordat

door·sne·de <doorsnede|s, doorsnede|n> [dorsnedə] SUST. f

im Schnitt coloq.

door·nen [dornə(n)] ADJ.

doornen

dornig

doornen

Dornen-

doorn <doorn|en, doorn|s> [dorn] SUST. m

1. doorn (uitsteeksel aan een plant):

doorn

Dorn m

dat is mij een doorn in het oog fig.

das ist mir ein Dorn im Auge

de doorn van een roos

der Rosendorn

2. doorn (struik, heester):

doorn

Dornbusch m

3. doorn (uitsteeksel bij dieren):

doorn

Stachel m

doos·je <doosje|s> [doʃə] SUST. nt

doosje (van papier, dun karton)

(kleine) Schachtel f

doosje (meestal rond)

(kleine) Dose f

een doosje lucifers

eine Schachtel Streichhölzer

ˈdoor·snij·den² <sneed door, h. doorgesneden> [dorsnɛidə(n)] V. trans.

doorsnijden

durchschneiden

doorsnijden

zerschneiden

de banden met zijn familie doorsnijden fig.

alle verwandtschaftlichen Beziehungen abbrechen

door·dat [dordɑt] CONJ.

doordat

indem

doordat

dadurch dass

door·een [doren] ADV.

dooreen

durcheinander

door·nat [dornɑt] ADJ.

doornat

klitschnass

doornat

triefnass

iets doornat maken

etw durchnässen

doods <doodse, doodser, meest doods> [dots] ADJ.

1. doods (akelig):

doods

unheimlich

een doodse stilte

eine Totenstille

2. doods (zonder leven):

doods

öde

doods

ausgestorben

een doodse indruk maken

tot wirken

3. doods (zonder kleur, uitdrukking):

doods

blass

doods

bleich

dooi·en <dooide, h. gedooid> [dojə(n)] V. v. impers. ww

dooien

tauen

het dooit hard

es taut stark

dood·eng [dotɛŋ] ADJ.

doodeng

unheimlich

doodeng

beängstigend

dood·moe [dotmu] ADJ.

doodmoe

todmüde

doodmoe

sterbensmüde

doodmoe worden van dat lawaai

von dem Lärm entnervt werden

doop·sel <doopsel|s> [dopsəl] SUST. nt

doopsel

Taufe f

dorst¹ [dɔrst] SUST. m geen pl. ook fig.

dorst

Durst m

zijn dorst lessen

seinen Durst löschen

van de dorst vergaan

vor Durst vergehen

dor·sen <dorste, h. gedorst> [dɔrsə(n)] V. trans.

dorsen

dreschen

dor·sten <dorstte, h. gedorst> [dɔrstə(n)] V. intr.

1. dorsten (begeren):

dorsten

dürsten nach +acus.

naar wraak dorsten

nach Rache dürsten

2. dorsten (dorst voelen naar):

dorsten

dürsten nach +acus.

dou·a·ne¹ [duwanə] SUST. f geen pl.

1. douane (dienst):

douane

Zoll m

2. douane (kantoor):

douane

Zollamt nt

door¹ [dor] ADV.

1. door (als achterzetsel; een beweging):

door

durch +acus. (… (hin)durch)

het kan ermee door fig.

es geht gerade so

hij liep de tuin door

er ging durch den Garten (durch)

2. door (als achterzetsel; het plaatsgevonden hebben van iets):

door

durch +acus. … (hin)durch

wij zijn het bos door

wir haben den Wald hinter uns (gelassen)

3. door (als achterzetsel; gedurende):

door

hindurch +acus.

door

über +acus.

de hele dag door

den ganzen Tag über

aan één stuk door

in einem fort

4. door (na ‘onder’):

door

durch

zij lachte door haar tranen heen fig.

sie lachte durch ihre Tränen hindurch

5. door:

tussen de buien door (na ‘tussen’)

zwischen den Schauern

6. door pred.:

door

durch

mijn schoenen zijn door

meine Schuhe sind durch

door en door nat

durch und durch nass

ik begon hem door te krijgen

ich begann, ihn zu durchschauen

Consultar el diccionario

neerlandés

Traducciones de „doorsne“ en el diccionario neerlandés » alemán (Ir a alemán » neerlandés)

door·sne·de <doorsnede|s, doorsnede|n> [dorsnedə] SUST. f

1. doorsnede (snijvlak):

2. doorsnede (denkbeeldig vlak):

3. doorsnede (tekening):

4. doorsnede (middellijn):

5. doorsnede (gemiddeld):

door·nen [dornə(n)] ADJ.

doorn <doorn|en, doorn|s> [dorn] SUST. m

1. doorn (uitsteeksel aan een plant):

2. doorn (struik, heester):

3. doorn (uitsteeksel bij dieren):

doos·je <doosje|s> [doʃə] SUST. nt

ˈdoor·snij·den2 <sneed door, h. doorgesneden> [dorsnɛidə(n)] V. trans.

door·dat [dordɑt] CONJ.

door·een [doren] ADV.

door·nat [dornɑt] ADJ.

doods <doodse, doodser, meest doods> [dots] ADJ.

1. doods (akelig):

2. doods (zonder leven):

3. doods (zonder kleur, uitdrukking):

dooi·en <dooide, h. gedooid> [dojə(n)] V. v. impers. ww

dood·eng [dotɛŋ] ADJ.

dood·moe [dotmu] ADJ.

doop·sel <doopsel|s> [dopsəl] SUST. nt

dorst1 [dɔrst] SUST. m geen pl. ook fig.

dor·sen <dorste, h. gedorst> [dɔrsə(n)] V. trans.

dor·sten <dorstte, h. gedorst> [dɔrstə(n)] V. intr.

1. dorsten (begeren):

2. dorsten (dorst voelen naar):

dou·a·ne1 [duwanə] SUST. f geen pl.

1. douane (dienst):

2. douane (kantoor):

door1 [dor] ADV.

1. door (als achterzetsel; een beweging):

2. door (als achterzetsel; het plaatsgevonden hebben van iets):

3. door (als achterzetsel; gedurende):

4. door (na ‘onder’):

5. door:

6. door pred.:

Consultar el diccionario

Enlaces de acceso para más información

Envíanos tu opinión

Entrenador de vocabulario

Synonyms

Mi historial de búsqueda

ˈdoor·snij·den² <sneed door, h. doorgesneden> [dorsnɛidə(n)] V. trans.

dorst¹ [dɔrst] SUST. m geen pl. ook fig.

dou·a·ne¹ [duwanə] SUST. f geen pl.

door¹ [dor] ADV.