neerlandés » alemán

Traducciones de „Geister“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

gei·ser: sustantivo
gister: adverbio
duis·ter: sustantivo
luis·ter: sustantivo
ek·ster: sustantivo
oes·ter: sustantivo
tem·ster: sustantivo
gok·ster: sustantivo
hees·ter: sustantivo
eet·ster: sustantivo
mees·ter: sustantivo
gein·tje: sustantivo
as·ter: sustantivo
mas·ter: sustantivo
ras·ter: sustantivo
kos·ter: sustantivo
las·ter: sustantivo
pos·ter
zus·ter: sustantivo
dus·ter: sustantivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: gister , geiser , meester , eetster , heester , gokster , temster , oester , ekster , luister , duister , hamster , fokster , bolster , bofster , bijster , lijster , halster , duster , zuster , poster , laster , koster , raster , master , aster y/e geintje

gei·ser <geiser|s> [ɣɛizər] SUST. m

1. geiser (waterverwarmingstoestel):

Durchlauferhitzer m

2. geiser (warme springbron):

Geysir m

Geiser m

gister ADV.

gister → gisteren

Véase también: gisteren

gis·te·ren [ɣɪstərə(n)] ADV.

gisteren (van gisteren)

zij is gisteren vertrokken

sie ist gestern abgereist

de post van gisteren

die Post von gestern

de post van gisteren

die gestrige Post

hij is niet van gisteren fig. hum.

er ist nicht von gestern coloq.

ik herinner het me nog als de dag van gisteren

ich erinnere mich noch, als ob es gestern gewesen wäre

niet van vandaag of gisteren zijn

nicht erst seit heute oder gestern bestehen

duis·ter¹ [dœystər] SUST. nt geen pl.

1. duister (duisternis):

Dunkel nt

in het duister zitten

im Dunkeln sitzen

in het duister rondtasten fig.

im Dunkeln tappen

2. duister (onbekendheid):

Dunkel nt

dat is een sprong in het duister fig.

das ist ein Sprung ins Ungewisse

luis·ter [lœystər] SUST. m geen pl.

Glanz m

Pracht f

een gebeurtenis luister bijzetten

einem Ereignis Glanz verleihen

hij is de luister van zijn geslacht

er ist der Ruhm seines Geschlechts

iets zijn luister ontnemen

eine Sache ihres Glanzes berauben

ek·ster <ekster|s> [ɛkstər] SUST. f

Elster f

oes·ter <oester|s> [ustər] SUST. f

Auster f

tem·ster SUST. f

temster forma femenina de temmer

Véase también: temmer

tem·mer <temmer|s> [tɛmər] SUST. m

gok·ster SUST. f

gokster forma femenina de gokker

Véase también: gokker

gok·ker <gokker|s> [ɣɔkər] SUST. m

Glücksspieler m

hees·ter <heester|s> [hestər] SUST. m

Strauch m

eet·ster SUST. f

eetster forma femenina de eter

Véase también: eter

eter <eter|s> [etər] SUST. m

eter

Esser m

eter (tafelgast)

een flinke eter zijn

ein starker Esser sein

zij hebben eters vandaag

sie haben heute Tischgäste

mees·ter <meester|s> [mestər] SUST. m

1. meester:

meester (iem die macht, gezag heeft)

Meister m

meester (eigenaar, gebieder, heer)

Herr m

iem als zijn meester erkennen

in jdm seinen Meister gefunden haben

een brand meester worden

einen Brand unter Kontrolle bringen

heer en meester zijn

Herr und Gebieter sein

zich meester maken van iets

sich einer Sache gen. bemächtigen

zich meester maken van de macht

die Macht an sich acus. reißen

iets meester zijn (beheersen)

etw beherrschen

iets meester zijn (te boven zijn)

etw überwunden haben

zichzelf niet meer meester zijn

nicht mehr Herr über seiner acus. selbst sein

2. meester (iem die een kunst volmaakt beheerst):

Meister m

hij is een meester in het verzinnen van uitvluchten hum.

er ist ein Meister im Erfinden von Ausreden

de oude/Hollandse meesters

die alten/holländischen Meister

3. meester (onderwijzer):

Lehrer m

4. meester (schilderij):

5. meester jur.:

Jurist m

de meester in de rechten

de meester in de rechten

6. meester (gildewezen):

Meister m

meester metselaar

gein·tje <geintje|s> [ɣɛincə] SUST. nt

Scherz m

een geintje met iem uithalen

sich dat. einen Scherz mit jdm erlauben

as·ter <aster|s> [ɑstər] SUST. f

Aster f

mas·ter <master|s> [mɑːstər] SUST. m

Master m

ras·ter² <raster|s> [rɑstər] SUST. nt of m (netwerk van punten of lijnen)

Raster m

kos·ter <koster|s> [kɔstər] SUST. m

Küster m

las·ter [lɑstər] SUST. m geen pl.

1. laster:

laster (kwaadsprekerij)

laster (kwaadsprekerij)

laster (om iems aanzien te schaden)

Rufmord m

2. laster jur.:

laster (onbewijsbaar)

üble Nachrede f

laster (onwaar)

pos·ter [postər]

poster [[o. pɔstər]] poster|s SUST. m (affiche):

Poster nt

zus·ter <zuster|s> [zʏstər] SUST. f

das könnte dir so passen!

je zal je zuster bedoelen!

du meinst wohl dich selbst!

een zuster zijn voor iem fig.

für jdn wie eine Schwester sein

dus·ter <duster|s> [dʏstər] SUST. m

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski